ECLI:NL:GHAMS:2017:4633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
23-000955-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met een slachtoffer, waarbij de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster centraal staat en de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor ontuchtige handelingen met een slachtoffer, gepleegd op 27 februari 2015 te Amsterdam. De aangeefster had verklaard dat zij door de verdachte was vastgepakt, tegen een muur was geduwd en gedwongen werd tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte ontkende opzettelijk te hebben gehandeld en stelde dat de aangeefster het leuk vond. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van getuigenverklaringen die haar verhaal ondersteunden. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de handelingen die hem ten laste waren gelegd. De poging om te zoenen werd niet als ontuchtige handeling gekwalificeerd, wat leidde tot vrijspraak voor dat onderdeel van de tenlastelegging. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en legde een hogere werkstraf op dan door de advocaat-generaal was geëist, rekening houdend met de ernst van het feit. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en 40 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000955-17
datum uitspraak: 27 juli 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-689089-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2015 te Amsterdam,althans in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij,verdachte,
- die [slachtoffer] vastgepakt en/of tegen een muur geduwd en/of de vrije doorgang voor die [slachtoffer] belemmerd en/of die [slachtoffer] geprobeerd te zoenen door zijn,verdachte's hoofd en/of mond in de richting te brengen van het hoofd en/of mond van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] ,door gebruik te maken van de omstandigheid dat die [slachtoffer] daarop niet bedacht was, gedwongen te dulden dat hij verdachte (onderhoeds en/of van achteren) die [slachtoffer] bij/over de billen en/of buik en/of borst(en) en/of vagina heeft betast en/of aangeraakt en/of gewreven (al dan niet over de kleding heen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft de volgende, in de pleitaantekeningen weergegeven, verweren gevoerd, die hieronder in de kern worden weergegeven.
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van de aangeefster niet betrouwbaar is. Daarnaast heeft hij aangegeven dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte de aangeefster niet opzettelijk ergens toe gedwongen heeft en tot slot heeft de raadsman bepleit dat het ten laste gelegde ‘proberen te zoenen’ geen ontuchtige handeling is, zodat in elk geval partieel vrijspraak dient te volgen voor dat deel van de tenlastelegging.
Het hof verwerpt de verweren ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en het ontbreken van opzet en overweegt daartoe het navolgende.
Betrouwbaarheid verklaring van aangeefster:
Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak twee lezingen van de gebeurtenissen tegenover elkaar staan. Enerzijds heeft de aangeefster verklaard dat zij niet wilde dat de verdachte haar aanraakte, dat zij probeerde de verdachte weg te duwen, dat zij tegen spartelde en later is gaan huilen. Anderzijds heeft de verdachte verklaard dat hij merkte dat de aangeefster het leuk vond, dat zij niet tegen spartelde en dat zij weliswaar haar hoofd wegdraaide toen hij haar wilde zoenen, maar dat zij dat op een plagerige manier deed.
De aangeefster heeft op verschillende momenten consistent verklaard. Haar verklaring dat zij niet wilde dat de verdachte haar aanraakte, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige Berendse, die de verdachte en de aangeefster voorafgaand aan de ten laste gelegde handelingen samen had gezien. Berendse heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte aangeefster vast hield en dat hij, onder meer aan haar houding, zag dat de aangeefster dit niet wilde. Daarbij acht het hof van belang dat zowel Berendse als de verdachte hebben verklaard dat zij bevriend zijn met elkaar, zodat onwaarschijnlijk is dat Berendse ten onrechte een belastende verklaring over de verdachte zou afleggen.
Nu de verklaringen van de aangeefster consistent zijn en de inhoud van haar verklaringen worden ondersteund door ander bewijs, acht het hof deze verklaringen betrouwbaar. Het hof verwerpt het verweer.
Opzet
Het hof stelt vast dat de verdachte na een eerdere interactie met de aangeefster door de getuige Berendse is gemaand om de aangeefster met rust te laten, omdat de aangeefster een vriend had. Hij is de aangeefster later op de avond opnieuw tegengekomen en heeft haar tegen de muur geduwd. Hij heeft haar geprobeerd te zoenen, waarbij zij haar hoofd wegdraaide en hem niet terug zoende. Zij stond op dat moment in een hoek en hij stond voor haar, zodat zij niet zonder meer weg kon lopen. Door desondanks de aangeefster van achteren bij haar borsten, billen en vagina te betasten, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster de handelingen niet wilde ondergaan, maar hiertoe werd gedwongen omdat de verdachte voor haar stond en hij haar zo de vrije doorgang belemmerde. De verdachte heeft dan ook (voorwaardelijk) opzet gehad op het ten laste gelegde.
Poging om te zoenen geen ontuchtige handeling
Het hof is met de raadsman van oordeel dat het ontuchtige karakter ontbreekt aan de poging om aangeefster te zoenen. Het verweer slaagt. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2015 te Amsterdam door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte,
- die [slachtoffer] vastgepakt en tegen een muur geduwd en de vrije doorgang voor die [slachtoffer] belemmerd
- die [slachtoffer] , door gebruik te maken van de omstandigheid dat die [slachtoffer] daarop niet bedacht was, gedwongen te dulden dat hij verdachte (onverhoeds en van achteren) die [slachtoffer] bij de billen en borsten en vagina heeft betast en aangeraakt en gewreven, al dan niet over de kleding heen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een ambtsedig proces-verbaal nummer PL1300-2015046522-1 van 27 februari 2015, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Amsterdam (p. 20 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als (cursief gedrukte) opmerking van de verbalisanten en als verklaring van aangever [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] deed aangifte van aanranding, welk feit plaats vond op vrijdag 27 februari 2015 omstreeks 04:00 uur in Amsterdam.
Ik voelde dat de jongen, die door jullie is aangehouden, tegen mij aan ging dansen. Ik voelde dat de jongen mij vastpakte. Ik voelde en ik zag dat de jongen achter mij stond en slag zijn armen om mijn lichaam heen. Ik voelde dat de jongen aan mij begon ter trekken kennelijk omdat hij wilde dat ik met hem ging dansen. [getuige] (
het hof begrijpt: [getuige] )zag dit en ik hoorde [getuige] tegen de jongen zeggen: “blijf van haar af, blijf van haar af”.
Bij de trap zag ik die jongen weer staan. Ik voelde dat de jongen mij aan mijn rechter arm trok die hoek in. Ik voelde dat de jongen mij tegen de muur aan duwde en hierdoor blokkeerde hij mijn weg. Ik zag dat de jongen tegen over mij stond. Ik probeerde weg te komen. Ik bewoog mijn armen om weg te komen. Ik zag dat de jongen zijn hoofd naar mijn hoofd bracht. Ik zag en ik voelde dat de jongen mij probeerde te kussen in mijn nek aan mijn linkerkant. Ik draaide mijn lichaam weg. Ik voelde en ik zag dat de jongen mij op mijn mond wilde kussen. Ik draaide mijn hoofd weg. Het duurde voor mijn gevoel heel erg lang dat die jongen mijn probeerde te zoenen. Ik heb mij vervolgens omgedraaid waardoor ik met mijn rug naar hem toe kwam staan. Ik wilde dat de jongen stopte met mij te zoenen.
De jongen staat tegenover mij en ik sta met mijn rug naar hem toen. Ik voelde dat de jongen zijn handen om mijn borsten deed. Ik voelde dat de jongen knedende bewegingen maakte en dan voornamelijk met zijn rechter hand. Ik voelde dat de jongen zijn hand onder mijn witte hemdje deed. Ik voelde dat hij zijn hand in mijn bh plaatste ik voelde dat de jongen zijn hand over mijn tepelhof ging. De jongen raakte mijn rechter borst op deze manier aan maar hij kneedde niet meer. Ik voelde dat de jongen zijn handen over mijn gehele lichaam aan het bewegen was.
Heeft de jongen kunnen merken dat je dit niet wilde?
Ja, ik probeerde de jongen weg te duwen, ik spartelde tegen en later ben ik gaan huilen.
En toen?
Ik voelde dat de jongen zijn hand richting mijn kruis verplaatste en ik voelde dat de jongen mij in mijn kruis pakte en ik voelde dat de jongen zijn hand aan de bovenkant van mijn broekje in mijn broek kwam. De jongen bracht zijn hand tot aan mijn schaamlippen. Ik voelde dat de jongen zijn hand over mijn blote buik en onder mijn panty ging. Ik werd hier heel erg verdrietig van en gelukkig kwam toen Chris.
Wat voor beweging maakte de jongen met zijn hand bij je vagina?
Hij wreef en kneep meer. Dit deed hij ook op mijn billen, over mijn broek.
Heeft de jongen jou zien huilen?
Ja.
Heeft de jongen nog iets tegen je gezegd tijdens de aanranding?
Nee, hij luisterde niet naar mij. Hij behandelde mij als en pop. Het boeide hem niet
dat ik verdrietig was.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal nummer PLl300-2015046522-9 van 27 februari 2015, opgemaakt door [verbalisant 3] van de politie Eenheid Amsterdam (p. 26).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] de vriendin van [naam] omhelsde en haar in de nek begon te zoenen. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] strak vasthield. Ik zag dat [slachtoffer] , dat is haar naam, dat niet wilde. Ik zag dit aan haar houding en ik hoorde het haar ook zeggen. Ik hoorde haar iets zeggen in de trant van: “Nee nee ik wil dit niet”. Ik stond op een meter afstand van [verdachte] en [slachtoffer] . Ik heb [verdachte] aangesproken en gezegd te kappen en dat het de vriendin van [naam] was.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 maart 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] en ik stonden beide op het balkon, zij in de hoek tegen de trap aan en ik daarvoor. Toen heb ik haar proberen te zoenen maar dat wilde zij niet. Ze zoende niet terug. Ze trok haar hoofd weg. Toen heb ik haar bij haar billen vastgepakt en bij haar borsten.
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Na het eerste moment dat ik met [slachtoffer] contact had, heeft [getuige] tegen mij gezegd: ‘Ze heeft een vriend, laat het hierbij’.
Het klopt dat ik mijn hand in het shirt van [slachtoffer] deed, op haar borst en op haar tepel en dat ik mijn hand in haar broek heb gedaan. Ik heb haar vagina aangeraakt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Vonnis van de kinderrechter en standpunten van partijen
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat, in geval van veroordeling, aan de verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd, onder meer met het oog op het mogelijk in de toekomst aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een avond uit een vrouw, die hij voor die avond niet kende, onzedelijk betast. Hij heeft daarbij onder meer zijn handen onder haar shirt en beha en in haar broek en panty gebracht. Hij heeft haar borsten, billen en vagina betast. Met dit handelen heeft de verdachte de lichamelijk integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juni 2017 is hij niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof zal de verdachte daarom aanmerken als een zogeheten first offender.
Bij de oplegging van de straf heeft het hof acht geslagen op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders. Anders dan de kinderrechter acht het hof het bewezen verklaarde niet vergelijkbaar met de categorie a, ‘eenmalig billen/borsten knijpen’. De verdachte heeft de aangeefster immers langer dan een kort moment betast op verschillende plaatsen, waaronder haar billen, borsten en vagina, en heeft daarbij ook zijn handen onder haar kleding gebracht. Het hof zoekt daarom aansluiting bij categorie c, ‘aanranding (overig)’, waarvoor als oriëntatiepunt geldt dat een werkstraf van 120 uur wordt opgelegd.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het lange tijdsverloop in eerste aanleg.
De verdachte heeft geen inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen en lijkt van mening te zijn dat het niet mogelijk is dat hij de seksuele grenzen van een ander overschrijdt, omdat hij dat dan wel zou aanvoelen. Om te voorkomen dat de verdachte opnieuw een soortgelijk misdrijf begaat, zal het hof een deel van de werkstraf daarom in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77y, 77z, 77gg en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf in de vorm van een werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.M. Kengen en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2017.
Mr. M. Iedema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]