ECLI:NL:GHAMS:2017:4555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
23-002025-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank met nadere motivering 'poging afpersing' en nadere strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2016. De verdachte, geboren in 1960 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot afpersing. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een nadere motivering. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de bewijsvoering onvoldoende was voor een veroordeling wegens poging tot afpersing. Hij stelde dat het enkele vastpakken van de jas van het slachtoffer en het meelopen met hem niet voldoende bewijs opleverde voor de tenlastelegging. De raadsman wees op contra-indicaties die zouden wijzen op een gebrek aan opzet om te dwingen tot afgifte van geld.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de aangifte van het slachtoffer, die stelde dat de verdachte hem had aangesproken met de woorden "geef mij geld" en hem stevig had vastgepakt, voldoende bewijs biedt voor de poging tot afpersing. De camerabeelden ondersteunden de aangifte en het hof concludeerde dat de verdachte met geweld heeft geprobeerd het slachtoffer te dwingen tot afgifte van geld. De argumenten van de raadsman werden verworpen, omdat deze niet afdoende waren om de bewijsvoering te ondermijnen.

Wat betreft de strafmaat heeft de raadsman betoogd dat de opgelegde straf te hoog was, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden van het feit, waaronder de klap die de verdachte aan het slachtoffer had gegeven, de opgelegde straf rechtvaardigden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het hof de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002025-16
datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-650044-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de in hoger beroep gevoerde verweren bespreekt. Voorts heeft het hof mede acht geslagen op de verdachte betreffende Justitiële Documentatie van 2 mei 2017 en heeft het hof zich bij de straftoemeting rekenschap gegeven van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot afpersing
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het primair ten laste gelegde, omdat het enkele vastpakken bij de jas en het meelopen met aangever [naam] onvoldoende bewijs oplevert om van poging tot afpersing te kunnen spreken en dat meer dan die handelingen niet kan worden vastgesteld anders dan op de enkele – en derhalve ontoereikende – verklaring van aangever [naam]. Tevens heeft de raadsman in dit verband bepleit dat er meerdere contra-indicaties zijn voor een voornemen om [naam] af te persen. Daarbij heeft de raadsman ten eerste gewezen op het feit dat de verdachte vaker bedelt zonder dat blijkt van enige dreiging of geweld en past de tenlastegelegde afpersing niet bij hetgeen overigens uit zijn strafblad blijkt. Ten tweede heeft de medewerker van de Burger King verklaard met betrekking tot de verdachte dat hij heeft ‘geslagen’ in plaats van over ‘beroven’ en tot slot is de verdachte direct na de klap juist zonder buit weggelopen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof ziet onvoldoende reden om te twijfelen aan de aangifte van [naam], die niet alleen inhoudt dat de verdachte “geef mij geld” tegen hem heeft gezegd, maar ook dat de verdachte hem in zijn linker jaszak heeft gegrepen en dermate stevig heeft vastgepakt dat aangever zich niet (naar het hof begrijpt: in de door aangever gewenste richting) kon voortbewegen. Een zodanige handelwijze past niet bij louter bedelen. De aangifte wordt voldoende ondersteund door de camerabeelden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Naar het oordeel van het hof volgt aldus uit de inhoud van de bewijsmiddelen dat de verdachte met geweld heeft gepoogd [naam] te dwingen tot het afgeven van geld. De contra-indicaties zoals aangevoerd door de raadsman zijn, ook in onderlinge samenhang bezien, niet van een aard en een gewicht dat zij aan deze vaststellingen afbreuk doen.
Ten aanzien van de strafmaat
De raadsman heeft bepleit dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf te hoog is gelet op de strafoplegging en de ernst van de feiten in een soortgelijk geval. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een arrest van dit gerechtshof (gerechtshof Amsterdam 5 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4247).
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft niet alleen getracht het slachtoffer, die nietsvermoedend op straat liep, af te persen, maar hij heeft, nadat het slachtoffer niet tot afgifte van enig geldbedrag is overgegaan, het slachtoffer een klap op zijn oog gegeven. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder ook enkele feiten waarbij geweld is gebruikt, onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, waaronder in het bijzonder ook de klap die de verdachte aan het slachtoffer heeft gegeven, acht het hof de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman; de situatie in het door de raadsman genoemde arrest verschilt - met name ook vanwege de vuistslag - van de onderhavige.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.J.A. Duker en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker en I.N. van Soest, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2017.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]