ECLI:NL:GHAMS:2017:4554

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
23-002653-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen een persoon met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], op 11 juli 2015 in Hoofddorp. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldshandelingen, waaronder slaan, stompen en schoppen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een groep van drie personen die gezamenlijk geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen. De verdediging stelde dat de verdachte zich had gedistantieerd van de groep, maar het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002653-16
datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-014948-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 juli 2015, te Hoofddorp, binnen de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Hoofdweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen en/of duwen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- met een glas en/of met een stok, althans een hard en/of een scherp voorwerp, slaan op/tegen het oor en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, schoppen en/of trappen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu het opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld bij de verdachte ontbreekt en er hooguit sprake kan zijn van een eenvoudige mishandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. De rechter zal moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat een groep personen zich op 11 juli 2015 in Hoofddorp schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld waarbij het slachtoffer [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Uit de verklaringen van de aangever en de verdachte, gesteund door de verklaring van de getuige Van Hintum, volgt dat de verdachte degene was die als eerste naar het slachtoffer toe is gerend en het initiatief heeft genomen door de eerste klap aan het slachtoffer uit te delen. Gezien de inhoud van de bewijsmiddelen is de stelling van de verdediging dat de verdachte zich na voornoemde eerste klap van het incident heeft gedistantieerd niet aannemelijk geworden, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer na die klap door drie personen is belaagd, van welke groep de verdachte onderdeel uitmaakte.
Aangever [slachtoffer] heeft immers verklaard dat hij drie jongens om zich heen zag staan en werd geslagen en getrapt. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien hoe twee jongens op een andere jongen (het hof begrijpt: [slachtoffer]) afrenden en zich voegden bij een derde jongen (het hof begrijpt: de verdachte), die daar ook stond en dat de jongens vervolgens alle drie op [slachtoffer] doken. Daarbij zag hij dat de drie jongens klappen uitdeelden aan die jongen dan wel op hem insloegen. Anders dan door de raadsvrouw bepleit, heeft het hof geen reden in dit verband aan de juistheid van de verklaring van de heer [getuige] te twijfelen, mede gezien de steun ervoor in andere verklaringen, zoals de verklaringen van aangever en van getuige Van Hintum.
Gelet op al het voorgaande kan het niet anders dan dat de verdachte deel uitmaakte van de drie personen die geweld gebruikten, terwijl niet aannemelijk is geworden dat hij zich van die groep of van dat geweld heeft gedistantieerd. Aldus is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op en een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld en alle daarbij gepleegde geweldshandelingen. Hieraan doet – gelet op de bijzondere aard van het delict openlijke geweldpleging - niet af dat de verdachte niet zelf met het glas heeft geslagen en dat niet kan worden vastgesteld of hij na de eerste klap zelf ook heeft geslagen of getrapt. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juli 2015, te Hoofddorp, binnen de gemeente Haarlemmermeer, met anderen, op de openbare weg, te weten de Hoofdweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- meermalen slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer], en
- met een glas slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer], en
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag, schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 130 uren, subsidiair 65 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden. Feiten als het onderhavige maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2017 is hij in 2009 ter zake van openlijke geweldpleging onherroepelijk veroordeeld. Gelet op het tijdsverloop sindsdien en de omstandigheid dat hij in de tussentijd geen op het uittreksel vermelde contacten met justitie meer heeft gehad, zal het hof deze veroordeling niet in zijn nadeel meewegen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf ten gunste van de verdachte acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent zijn persoonlijke omstandigheden is gebleken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen en heeft te kennen gegeven dat hij sinds februari 2017 opnieuw een baan heeft. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De ernst van het feit staat aan de oplegging van een andere of (nog) lichtere sanctie, zoals door de raadsvrouw bepleit, in de weg.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.J.A. Duker en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker en I.N. van Soest, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2017.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]