ECLI:NL:GHAMS:2017:4553

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
23-000128-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen bij zware mishandeling en beschadiging van een auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer 2 en het beschadigen van een auto toebehorende aan slachtoffer 1. De feiten vonden plaats op 8 juli en 24 juli 2015 in Amstelveen. De aangever, slachtoffer 2, liep als gevolg van de geweldplegingen letsel op, waaronder twee gebroken ribben en een gekneusde linkeronderarm. Het hof oordeelde dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, maar verwierp het noodweerverweer van de verdachte. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de auto van slachtoffer 1 had beschadigd en dat hij slachtoffer 2 zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door met een stok te slaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding aan beide slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000128-17
datum uitspraak: 29 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-206380-15 en 05-701390-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 8 juli 2015 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Kia Rio met kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2 primair:
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Amstelveen aan [slachtoffer 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken of verbrijzelde oogkas en/of gebroken ribben en/of een hersenschudding en/of een gekneusde linker onderarm, heeft/hebben toegebracht door voornoemde [slachtoffer 2]
-(met kracht) met een stok op/in het lichaam en/of hoofd en/of gezicht te slaan en/of
-(met kracht) met zijn handen en/of vuisten in/op het lichaam en/of hoofd en/of gezicht te slaan en/of stompen en/of
- ( met kracht) te duwen;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 juli 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland [slachtoffer 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, heeft/hebben mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]
- ( met kracht) met een stok op/in het lichaam en/of hoofd en/of gezicht te slaan en/of
- ( met kracht) met zijn handen en/of vuisten in/op het lichaam en/of hoofd en/of gezicht te slaan en/of stompen en/of
- ( met kracht) te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie van feit 2 komt dan de politierechter.

Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2

Pleegdatum
Uit het dossier en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de gebeurtenissen, waar de tenlastelegging op ziet, hebben plaatsgevonden op 27 juli 2015. Het hof komt daarom tot een bewezenverklaring van handelingen die ‘omstreeks 24 juli 2015’ hebben plaatsgevonden. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad, nu de gebeurtenissen ter terechtzitting in hoger beroep uitgebreid zijn besproken met de verdachte, in het bijzijn van zijn raadsman, en het de verdachte derhalve steeds duidelijk is geweest op welk feit de beschuldiging betrekking heeft.
Zwaar lichamelijk letsel
Vast is komen te staan dat de verdachte, nadat aangever [slachtoffer 2] de woning had verlaten, hem meerdere keren met kracht met een stok op het lichaam heeft geslagen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm en gelet op het toegebrachte letsel duidt dat gedrag minst genomen op voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De vraag is of ook werkelijk sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang.
Het hof acht hier de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Als gevolg van de door de verdachte verrichte geweldplegingen heeft de aangever letsel opgelopen, namelijk twee gebroken ribben en een gekneusde linkeronderarm. De aangever is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en heeft daar een volledige nacht doorgebracht. Hij is nadien opnieuw naar het ziekenhuis geweest voor controle. Uit het wensenformulier dat de aangever op 30 maart 2017 heeft ingevuld, blijkt dat de aangever nog steeds last heeft van onder meer zijn ribben en dat hij derhalve nog niet volledig is hersteld. Op grond van de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het feit dat de aangever ruim anderhalf jaar nadat het letsel is toegebracht, nog niet volledig is hersteld, is het hof van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, ook indien de ontstane maar niet ten laste gelegde nierkneuzing buiten beschouwing wordt gelaten.
Vrijspraak van medeplegen en van overige geweldshandelingen
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er buiten in de voortuin tussen de verdachte en de medeverdachte sprake was van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking bij het slaan met de stok dat sprake is van medeplegen. Het is onvoldoende duidelijk of de medeverdachte aanwezig is geweest bij de door de verdachte verrichte handelingen en in elk geval staat niet vast dat de medeverdachte daaraan een bijdrage heeft geleverd. Het hof zal de verdachte in zoverre dus van het medeplegen vrijspreken.
Gelet op de omstandigheden waaronder de medeverdachte de aangever binnen in de woning heeft geslagen, is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat de verdachte daardoor is verrast geweest, zodat van een nauwe en bewuste samenwerking bezwaarlijk kan worden gesproken en de verdachte noch als pleger noch als medepleger van deze handeling kan worden aangemerkt. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onderdeel medeplegen.
Tot slot kan het opzet op zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen verklaard voor zover het ziet op het (met kracht) duwen van aangever, mede in aanmerking genomen dat dat handelen onvoldoende samenhang vertoont met de overige tenlastegelegde handelingen. Ook in zoverre zal de verdachte dus worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 8 juli 2015 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk een auto, Kia Rio met kenteken [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft beschadigd.
2:
hij omstreeks 24 juli 2015 te Amstelveen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben en een gekneusde linker onderarm, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 2] met kracht met een stok op het lichaam te slaan.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft betoogd dat aan de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De aangever heeft de verdachte eerst in de woning een kopstoot gegeven. Toen de aangever en de verdachte de woning hadden verlaten, zag de verdachte de aangever op hem afkomen en in zijn zak grijpen en vreesde hij ervoor dat de aangever een mes zou pakken. De verdachte heeft slechts met de stok geslagen om de aangever af te weren, aldus de raadsman.
Het hof stelt vast dat de verdachte de aangever meerdere malen met een stok op het lichaam heeft geslagen, nadat de aangever de woning van de medeverdachte al had verlaten en nadat hij binnen al ernstig letsel, te weten een gebroken oogkas, had opgelopen vanwege door de medeverdachte uitgeoefend geweld. De verdachte heeft voorts dubbelzinnig verklaard over zijn beweegredenen. Hij heeft niet alleen verklaard dat hij aangever naar zijn zak zag grijpen om mogelijk een mes te pakken, maar ook dat hij de aangever naar de fiets van zijn moeder zag kijken en dat hij vreesde dat de aangever die fiets zou vernielen of zou stelen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet heeft gezien of de aangever een mes had, omdat hij de aangever ‘niet de kans gaf om een mes te trekken’.
Gelet op het voorgaande kunnen de gedragingen van de verdachte, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt, namelijk met als doel de aangever na een eerdere en beëindigde confrontatie weg te jagen. Aan de verdachte komt daarom geen beroep op noodweer toe.
Ook anderszins is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een auto beschadigd uit woede op de eigenaar van de auto. Door aldus te handelen heeft de verdachte de eigenaar van de auto schade berokkend. Vernieling is een ergerlijk feit dat niet alleen schade en hinder toebrengt aan de gedupeerde, maar ook, gelet op de verzekeringsclaims van de gedupeerde, een financiële belasting vormt voor de hele maatschappij.
Daarnaast heeft de verdachte zich aan een ernstig geweldsdelict schuldig gemaakt. De verdachte heeft op gewelddadige wijze met een stok ingeslagen op het slachtoffer, dat daar zwaar letsel aan heeft overgehouden en in het ziekenhuis moest worden behandeld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof slechts in beperkte mate ten nadele van de verdachte mee, nu het daarbij om andersoortige strafbare feiten ging.
Bij de hoogte van de straf heeft het hof in het bijzonder gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS die gelden voor het opzettelijk toebrengen van (middel)zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen. Gezien de ernst van het gebruikte geweld ziet het hof in de omstandigheden die de raadsman naar voren heeft gebracht, onder meer dat het feit lang geleden heeft plaatsgevonden, geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte van dit oriëntatiepunt af te wijken.
Het hof merkt op dat ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte een gedeelte van de straf reeds heeft ondergaan, mogelijk omdat het vonnis van de politierechter ten onrechte reeds als onherroepelijk was aangemerkt. Het hof gaat ervan uit dat het gedeelte van de straf dat de verdachte reeds heeft ondergaan, evenals het ondergane voorarrest, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht op de op te leggen vrijheidsbenemende straf.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan niet worden volstaan.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Op het schadeopgaveformulier heeft de benadeelde partij een bedrag van € 2061,00 ingevuld. In eerste aanleg heeft de politierechter geoordeeld dat de benadeelde partij zijn vordering heeft gematigd tot een bedrag van € 1.900,92, gelet op bijlage 1 bij de vordering.
Naar het oordeel van het hof is de inhoud van het schadeopgaveformulier leidend bij het bepalen van de hoogte van de vordering. De benadeelde partij heeft daarom een vordering ingediend voor een bedrag van € 2061,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.900,92. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.900,92, nu uit de bijlage bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij dat bedrag, vanwege de gevolgen van het declareren van de schade voor de no-claimkorting van zijn verzekering, extra kwijt zal zijn aan premie in de komende jaren. De schade is in zoverre niet door of namens de verdachte (onderbouwd) betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.641,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 941,72.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep een wensenformulier ingediend. Daarbij heeft hij een streep gezet voor de optie ‘Ik wens mijn eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding te handhaven’. Hij heeft daarbij het volgende met de hand geschreven: ‘Heb mijn schadevergoeding al gehad, ik ben er tevreden mee.’
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat dit formulier zo moet worden uitgelegd, dat de benadeelde partij zich verenigt met het vonnis en zich derhalve in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd voor het oorspronkelijke bedrag van de vordering.
Naar het oordeel van het hof staat het feit dat de benadeelde partij te kennen heeft gegeven in beginsel tevreden te zijn met hetgeen hij heeft gekregen, er niet aan in de weg dat hij zijn eerder ingediende vordering wenst te handhaven, aangezien hij het desbetreffende vakje heeft aangekruist. De benadeelde partij heeft zich derhalve opnieuw gevoegd en de oorspronkelijk ingediende vordering ligt in het geheel aan het hof voor.
Met betrekking tot de materiële schade is het hof, met de raadsman, van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft aangetoond dat hij zijn telefoon is beschadigd als gevolg van het bewezen verklaarde handelen.
Voldoende gebleken is dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden met betrekking tot het eigen risico van de ziektekostenverzekering en de vervoerskosten van- en naar het ziekenhuis.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.200,00 aan immateriële schade gevorderd. Het hof is van oordeel dat een deel van die schade niet voor vergoeding door de verdachte in aanmerking komt, nu een gedeelte daarvan is veroorzaakt door het handelen van de medeverdachte, hetgeen de verdachte niet wordt toegerekend. De immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Op 22 augustus 2013 is de verdachte door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland te Arnhem in de zaak met parketnummer 05-701390-11 veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden. Daarbij is de voorwaarde opgelegd dat de verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren geen strafbaar feit pleegt. Het openbaar ministerie heeft een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van deze straf.
De vordering tot tenuitvoerlegging is op 22 februari 2016 ter griffie ontvangen. Nu de proeftijd is geëindigd op 5 september 2015, is de vordering meer dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend. Op grond van het vijfde lid van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de tijd waarin – naast het vorenbedoelde voorarrest - de in eerste aanleg opgelegde straf ten onrechte reeds is ten uitvoer gelegd, eveneens in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.900,92 (duizend negenhonderd euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.900,92 (duizend negenhonderd euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.370,12 (duizend driehonderdzeventig euro en twaalf cent) bestaande uit € 370,12 (driehonderdzeventig euro en twaalf cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.370,12 (duizend driehonderdzeventig euro en twaalf cent) bestaande uit € 370,12 (driehonderdzeventig euro en twaalf cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 05-701390-11.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.J.A. Duker en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2017.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]