ECLI:NL:GHAMS:2017:4510

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
23-001306-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende gewapende overvallen op buschauffeurs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van twee gewapende overvallen op buschauffeurs in Amsterdam, gepleegd op respectievelijk 10 en 12 november 2015. De verdachte, geboren in 1998, was ten tijde van de overvallen nog minderjarig en werd in eerste aanleg veroordeeld tot een werkstraf en jeugddetentie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de getuigenverklaringen van de buschauffeurs en andere bewijsstukken, zoals camerabeelden en tapgesprekken, heeft meegewogen. De getuigen hebben de verdachte herkend aan zijn stem en uiterlijke kenmerken. Het hof oordeelde dat de herkenningen betrouwbaar waren en dat de verdachte voldoende bewijsbaar betrokken was bij de overvallen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een werkstraf en jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht door de Jeugdbescherming. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers van de overvallen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001306-17
datum uitspraak: 14 september 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-650817-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Fluitschipstraat, in ieder geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade inhoudende kinderdagkaarten en/of een hoeveelheid klein muntgeld, in elk geval van enig(e) goed(eren) en/of enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- de noodknop aan de buitenzijde van de gelede bus heeft/hebben omgedraaid, waardoor de bus niet weg kon rijden en/of
- ( vervolgens) in die bus is/zijn gestapt en/of
- ( direct) een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- dat mes in de richting van de borst, in elk geval in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of op een afstand van ongeveer 20 centimeter dat mes op de borst, in elk geval in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of
- dwingend/dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Geef me je geld!", in ieder geval woorden van gelijke dwingende/dreigende aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 10 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Fluitschipstraat, in ieder geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassalade inhoudende kinderdagkaarten en/of een hoeveelheid klein muntgeld, in elk geval vanenig(e) goed(eren) en/of enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- de noodknop aan de buitenzijde van de gelede bus heeft/hebben omgedraaid, waardoor de bus niet weg kon rijden en/of
- ( vervolgens) in die bus is/zijn gestapt en/of
- ( direct) een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- dat mes in de richting van de borst, in elk geval in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of op een afstand van ongeveer 20 centimeter dat mes op de borst, in elk geval in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of
- dwingend/dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Geef me je geld!", in ieder geval woorden van gelijke dwingende/dreigende aard en/of strekking;
2:
hij op of omstreeks 12 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Werktuigstraat, in ieder geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldcassette en/of een geldbedrag (diverse bankbiljetten) van 233 Euro, in elk geval van enig(e) goed(eren) en/of enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of voornoemde [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- in een bus is/zijn gestapt en/of
- de noodknop aan de buitenzijde van de gelede bus heeft/hebben omgedraaid, waardoor de deuren van die bus open gingen en/of open bleven staan en/of
- dwingend/dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd/geroepen: "Geld, geld, geld. Motor afzetten", in ieder geval woorden van gelijke dwingende/dreigende aard en/of strekking en/of
- een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- dwingend/dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd/geroepen: "Papiergeld, papiergeld!", in ieder geval woorden van gelijke dwingende/dreigende aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 12 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Werktuigstraat, in ieder geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldcassette en/of een geldbedrag (diverse bankbiljetten) van 233 Euro, in elk geval vanenig(e) goed(eren) en/of enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- in een bus is/zijn gestapt en/of
- de noodknop aan de buitenzijde van de gelede bus heeft/hebben omgedraaid, waardoor de deuren van die bus open gingen en/of open bleven staan en/of
- dwingend/dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd/geroepen: "Geld, geld, geld. Motor afzetten", in ieder geval woorden van gelijke dwingende/dreigende aard en/of strekking en/of
- een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- dwingend/dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd/geroepen: "Papiergeld, papiergeld!", in ieder geval woorden van gelijke dwingende/dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Getuigenverklaringen
Anders dan de raadsman, maar met de rechtbank is het hof van oordeel dat de herkenningen door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en derhalve kunnen worden meegenomen in de bewijsvoering. Het hof weegt hierin mee dat de getuigen de verdachte al geruime tijd kennen van de voetbalclub en hem in dat kader ook hebben begeleid.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij de verdachte op de camerabeelden voor 100% aan zijn stem heeft herkend. Alhoewel hij ook twijfel laat doorklinken in zijn verklaring is hij heel duidelijk over de aard van deze twijfel: ‘mijn twijfel zat niet in de beelden, maar in de persoon.’ Hij had de verdachte zich nog nooit zo zien gedragen als bij de berovingen. Volgens [getuige 1] is de verdachte een heel zachtmoedige jongen. Hij twijfelde omdat de verdachte zo’n aardige jongen is. Het hof stelt dan ook vast dat de twijfel bij getuige [getuige 1] niet ziet op zijn herkenning van de verdachte op de camerabeelden. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt dan ook verworpen.
De getuige [getuige 2] herkent de verdachte op de camerabeelden eveneens aan zijn stem, en verder ook aan zijn opvallende neus. Alhoewel [getuige 2] wisselend heeft verklaard over wanneer en op welke beelden precies hij de verdachte aan zijn stem en zijn gezicht heeft herkend, staat vast dát hij de verdachte op de getoonde beelden heeft herkend. Enige onduidelijkheid over welke beelden in zijn beleving wel of niet met geluid gepaard gingen is, ook gelet op het tijdsverloop, naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en doet derhalve niet af aan de bewijskracht van de herkenning door [getuige 2].
Het hof kan zich niet vinden in het verweer van de raadsman dat de herkenningen van de verdachte door de getuigen te summier zouden zijn. Het hof weegt hierin mee dat uit onderzoek door wetenschappers als [naam 1] en [naam 2] is gebleken dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de hem bekende verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
Voorts overweegt het hof dat de verdachte niet slechts is herkend aan zijn stem, doch tevens aan overige uiterlijke kenmerken, waarbij de stemherkenning niet van doorslaggevend gewicht is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof waargenomen dat de neus van de verdachte een specifieke vorm heeft die overeenkomt met de afbeelding op dossierpagina 56.
Ondanks het feit dat de getuigen elkaar meermalen hebben gesproken over de beelden en zij hierbij ook mogelijk de naam van de verdachte hebben genoemd, blijkt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat sprake zou zijn geweest van enige beïnvloeding op het gebied van de herkenning van de getuigen onderling, nu uit de verklaringen van beide getuigen blijkt dat zij de verdachte zelfstandig hebben herkend. Zoals hierboven weergegeven, hebben zij daarbij duidelijk aangegeven hoe zij tot die herkenning zijn gekomen. Het hof acht de inhoud van de getuigenverklaringen en de daarin genoemde herkenningen van de verdachte ieder voor zich en op zichzelf beschouwd voldoende authentiek en overtuigend en verwerpt hiermee dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
Tapgesprekken en screenshots telefoon
Hoewel de zich in het dossier bevindende tapgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte Malili niet kunnen gelden als direct bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij het plegen van de tenlastegelegde feiten, acht het hof de inhoud van deze tapgesprekken wel van een zodanige aard dat deze als ondersteunend bewijs kunnen worden gebruikt. Dit geldt naar het oordeel van het hof tevens voor de op de telefoon van de verdachte aangetroffen WhatsApp-gesprekken en de op deze telefoon aangetroffen screenshots van de AT5‑nieuwsberichten betreffende de onderhavige overvallen op de buschauffeurs.
Buskaartjes
Blijkens het betreffende proces-verbaal van bevindingen kunnen de bij de verdachte aangetroffen buskaartjes direct in verband worden gebracht met de beide overvallen buschauffeurs [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ook blijkt uit dit proces‑verbaal van bevindingen dat de kaartjes alleen bij bestuurders kunnen worden gekocht, dus niet in de voorverkoop, en dat dergelijke kaartjes altijd direct worden ingecheckt in de bus of tram waar men deze koopt. Gelet daarop acht het hof het door de raadsman aangevoerde alternatieve scenario op dit punt, namelijk dat de verdachte de bij hem aangetroffen kaartjes op een eerder moment zou hebben gekocht, ongeloofwaardig.
Daarbij komt dat de verdachte zelf daarover helemaal niets heeft verklaard, ondanks herhaalde vragen van het hof ter terechtzitting in hoger beroep. De enkele opmerking van de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris op 14 januari 2016 inhoudende: ‘Ja, ik bewaar de kaartjes die ik koop als ik mijn OV-kaart ben vergeten altijd.’ leidt niet tot een ander oordeel, nu uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2016 (dossierpagina’s 100 - 101, bewijsmiddel 9) blijkt dat onder de verdachte ook ongebruikte kaartjes, afkomstig van de kaartboekjes van de buschauffeurs [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], in beslag zijn genomen.
Gelet op het hiervoor overwogene, alsmede op alle voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof het door de raadsman aangevoerde alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde en acht de verdachte schuldig aan de feiten 1 en 2, zoals hierna aangegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 10 november 2015 te Amsterdam, aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een kassalade inhoudende kinderdagkaarten en een hoeveelheid muntgeld, toebehorende aan het Gemeente Vervoersbedrijf Amsterdam, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- de noodknop aan de buitenzijde van de bus heeft omgedraaid, waardoor de bus niet weg kon rijden en
- in die bus is/zijn gestapt en
- een mes aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en voorgehouden en
- dat mes in de richting van de borst van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gehouden en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd: “Geef me je geld!”;
2:
hij op 12 november 2015 te Amsterdam aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van diverse bankbiljetten, geheel of ten dele toebehorende aan het Gemeente Vervoersbedrijf Amsterdam en/of voornoemde [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- in een bus is/zijn gestapt en
- de noodknop aan de buitenzijde van de bus heeft omgedraaid, waardoor de deuren van die bus open gingen en
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft geroepen: “Geld, geld, geld. Motor afzetten” en
- een mes aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getoond en
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft geroepen: “Papiergeld, papiergeld!”
en
hij op 12 november 2015 te Amsterdam, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldcassette, toebehorende aan het Gemeente Vervoersbedrijf Amsterdam, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- in een bus is/zijn gestapt en
- de noodknop aan de buitenzijde van de bus heeft omgedraaid, waardoor de deuren van die bus open gingen en
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft geroepen: “Geld, geld, geld. Motor afzetten” en
- een mes aan voornoemde [slachtoffer 2] heeft getoond en
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft geroepen: “Papiergeld, papiergeld!”.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep onder de nummers
1, 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11, met dien verstande dat:
aan bewijsmiddel
9wordt toegevoegd:
1500 5445 0534 is niet gebruikt
1500 5956 5768 is niet gebruikt
1500 5956 5784 is niet gebruikt
Aan bewijsmiddel
4wordt toegevoegd:
Ik, verbalisant, hoor dat er tijdens de overval het volgende wordt gezegd:
NN1: Zet je motor uit … Zet je motor uit
Chauffeur: Motor uit? … Motor uit
NN1: Briefgeld
Chauffeur: Briefgeld? … Alsjeblieft man
2. Een proces-verbaal van 30 augustus 2016, opgemaakt door mr. A.M.C. de Wit, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 augustus 2016 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik heb in de zaak van [verdachte] bij de politie twee keer telefonisch een verklaring afgelegd. Daarna heb ik in persoon bij de politie beelden van twee berovingen gezien. Ik heb beelden gezien van de beroving van een GVB-chauffeur op de halte Fluitschipstraat en later ook beelden gezien van de beroving van een GVB-chauffeur op de halte Nageljongstraat
(het hof begrijpt: de beelden van feit 1 en feit 2).
De eerste persoon die de bus in kwam leek erg veel op [verdachte] in de beelden van de berovingen. Hij was bij de eerste beelden degene met het mes. Ik ken [verdachte] persoonlijk. Ik was toen coördinator van de scheidsrechters bij [..]. Ik sprak hem en zag hem één à twee keer per weer. Het was een nette en beleefde jongen. Ik heb de Facebookpagina van [verdachte] bekeken. Ik heb een paar keer de stem beluisterd. Die stem herkende ik voor honderd procent als die van [verdachte]. Pas toen heb ik besloten aangifte te doen en heb ik contact opgenomen met mijn leidinggevende en werd ik door de politie gehoord. Bij de politie heb ik vervolgens beelden zonder raster gezien
(het hof begrijpt uit de context: de beelden van het GVB)omdat mij werd gevraagd of ik ook andere personen herkende. Toen herkende ik [verdachte] voor honderd procent aan zijn gezicht bij beide berovingen.
Wat mij later nog opviel was het gedrag van [verdachte]. Ik rijd als buschauffeur in de omgeving waar hij woont. Wij zwaaiden altijd naar elkaar. Na de gebeurtenis merkte ik op dat hij, terwijl ik dacht dat hij mij zag, zich afstandelijker gedroeg door zijn hoofd weg te draaien. Ik vond dat vreemd gedrag.
Ik had mijn twijfels omdat ik [verdachte] nog nooit zo had gezien als bij de berovingen. Het is een heel zachtmoedige jongen. Op de beelden van beide berovingen heb ik geluid gehoord.
Mijn twijfel kwam doordat [verdachte] zo’n aardige jongen is. Dit gedrag hoort niet bij hem. Mijn twijfel zat dus niet in de beelden, maar in de persoon.
3. Een proces-verbaal met nummer 2015251291 van 11 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina AA 00 0062].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Kort na de aanhouding op 11 januari 2016 te 17.50 uur van de verdachte [verdachte], geboren op 22 maart 1998, en nadat hij de cautie had gekregen heb ik, verbalisant [verbalisant 2], aan de verdachte gevraagd of hij een geldig op naam staand identiteitsdocument had. De verdachte wees hierbij naar een witte jas en verklaarde dat dit zijn jas was en dat zijn identiteitsdocument in de jas zat. In de jaszak trof verbalisant [verbalisant 2] een mapje aan met hierin een identiteitsdocument op naam van de verdachte. In het mapje zag ik voorts 7 stuks 1-uurs kaartjes van het Gemeente Vervoersbedrijf Amsterdam. Deze kaartjes zijn in beslag genomen.
4. Een proces-verbaal met nummer 2015251291van 13 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina AA 096.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 januari 2016 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[slachtoffer 2]:
In de weggenomen geldlade bevond zich naast geld ook nog een nieuw boekje met 1-uurs kaartjes. Het is wel mogelijk om meerdere 1-uurs kaartjes tegelijk te verkopen maar in principe doen we dat niet. We verkopen één kaartje en dat wordt in de regel gelijk gebruikt.
5. De waarneming van het gerechtshof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2017.
Deze waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De verdachte heeft een slank postuur en een neus met een specifieke vorm. De neus van de persoon die in het midden te zien is op dossierpagina 56 (een vergroting van een still van de beelden van 12 november 2015) vertoont gelijkenis met de neus van de verdachte.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie en tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam en/of Reclassering Nederland en een behandelplicht bij de Waag/FACT/IFA of een soortgelijke instelling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie en tot een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam en een behandelplicht bij het Forensisch Jeugd Team.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door tot twee maal toe op uiterst brutale wijze onder bedreiging met een mes een buschauffeur te beroven, heeft de verdachte de slachtoffers tijdens hun werk met een zeer beangstigende situatie geconfronteerd. De verdachte en zijn mededader hebben op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze chauffeurs door hun werk verkeren. Het betreft ernstige feiten, die doorgaans nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich brengen. Dat het gebeurde op beide chauffeurs een behoorlijke impact heeft gehad blijkt ook uit de toelichtingen op de vorderingen die zij als benadeelde partijen hebben ingediend. Ook dragen dergelijke overvallen op mensen met een publieke functie, zeker nu ze in de openbare ruimte zijn gepleegd, bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de straffen acht geslagen op verscheidene de verdachte betreffende rapporten, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 14 maart 2017 en een rapport van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: Jeugdbescherming) van 15 maart 2017, alsmede op de ter terechtzitting in hoger beroep door vertegenwoordigers van de Raad en Jeugdbescherming ten aanzien van verdachtes persoonlijke omstandigheden gegeven toelichting.
In de ernst van de feiten ziet het hof aanleiding een vrijheidsbenemende straf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na de melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.
Omdat naar het oordeel van het hof op grond van de hiervoor weergegeven rapportages en de ter zitting gegeven toelichting van de Raad en Jeugdbescherming er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal het hof bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is, samen met zijn medeverdachte, tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is samen met zijn medeverdachte tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 56, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
200 (tweehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
135 (honderdvijfendertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd of zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zo frequent als de reclassering dit nodig acht, te melden bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam;
  • de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd of zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zal meewerken aan begeleiding en/of behandeling door het Forensisch Jeugd Team.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2017.
Mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest te ondertekenen.