In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor mishandeling. De mishandeling vond plaats bij een opvang voor dak- en thuislozen, waar zowel de verdachte als het slachtoffer gebruik van maakten. De verdachte had het slachtoffer met een bierflesje tegen het hoofd geslagen, wat resulteerde in een kleine snee en enige pijn voor het slachtoffer. De aanleiding voor de mishandeling was een eerdere bedreiging door het slachtoffer aan de verdachte.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoonlijke situatie van de verdachte en het feit dat hij in het verleden niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De verdachte heeft aangegeven dat hij afhankelijk was van de opvang en dat de schorsing die volgde op de mishandeling hem zwaar viel. Het hof heeft besloten om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van twee jaar, met de waarschuwing dat dergelijk gedrag niet kan en niet mag. De taakstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte zich niet opnieuw zo mag laten gaan en dat er enige strafrechtelijke reactie nodig is, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin hij zich bevond.