ECLI:NL:GHAMS:2017:4486

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
23-000918-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van strafoplegging in hoger beroep na mishandeling met bierflesje

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor mishandeling. De mishandeling vond plaats bij een opvang voor dak- en thuislozen, waar zowel de verdachte als het slachtoffer gebruik van maakten. De verdachte had het slachtoffer met een bierflesje tegen het hoofd geslagen, wat resulteerde in een kleine snee en enige pijn voor het slachtoffer. De aanleiding voor de mishandeling was een eerdere bedreiging door het slachtoffer aan de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoonlijke situatie van de verdachte en het feit dat hij in het verleden niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De verdachte heeft aangegeven dat hij afhankelijk was van de opvang en dat de schorsing die volgde op de mishandeling hem zwaar viel. Het hof heeft besloten om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van twee jaar, met de waarschuwing dat dergelijk gedrag niet kan en niet mag. De taakstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte zich niet opnieuw zo mag laten gaan en dat er enige strafrechtelijke reactie nodig is, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin hij zich bevond.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000918-17
datum uitspraak: 3 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-199237-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
postadres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer [slachtoffer] eenmaal tegen het hoofd te slaan met een bierflesje. Het slachtoffer heeft hierdoor, blijkens de aangifte, een beetje pijn ondervonden en een kleine snee van ongeveer 2 cm lang op zijn voorhoofd opgelopen.
Het incident heeft plaatsgevonden bij de ingang van een opvang voor dak- en thuislozen waar zowel de verdachte als het slachtoffer gebruik van maakten. De aanleiding van het bewezenverklaarde was volgens de verdachte gelegen in een ernstig incident dat een dag eerder bij de opvang had plaatsgevonden, waarbij de verdachte door [slachtoffer] was bedreigd. De beide mannen werden voor straf tijdelijk geschorst van de opvang, hetgeen de verdachte als onterecht heeft ervaren. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij afhankelijk was van de opvang om tot rust te komen, waardoor de (in zijn ogen) onterechte schorsing, veroorzaakt door [slachtoffer], hem te veel werd. [slachtoffer] provoceerde en intimideerde, aldus de verdachte. Als gevolg van de thans bewezenverklaarde mishandeling is de verdachte opnieuw geschorst van de opvang, voor een periode van twee maanden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 oktober 2017 is hij in het recente verleden niet eerder strafrechtelijk veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Het hof houdt nadrukkelijk rekening met de omstandigheden waaronder het feit is begaan zoals hierboven geschetst. De verdachte heeft bij de behandeling in hoger beroep voor het hof aannemelijk gemaakt dat dit geen gewoon gedrag voor hem is en dat het hem in zijn moeilijke omstandigheden van dat moment eenvoudigweg te veel werd. Inmiddels heeft de verdachte, al is het dan tijdelijk, eigen woonruimte, waar hij zoals hij zelf zegt tot rust kan komen. Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een nu uit te voeren taakstraf niet nodig. Het hof vindt wel dat er enige strafrechtelijke reactie nodig is, gelet op het potentieel gevaarlijke karakter van wat de verdachte heeft gedaan. Het hof vindt het in dit geval op zijn plaats een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Dit als signaal dat gedrag als dit niet kan en niet mag, en ook om als waarschuwing gedurende de proeftijd te dienen dat de verdachte zich niet weer zo mag laten gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.L. Bruinsma en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 november 2017.
Mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.