Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
hij, op of omstreeks 29 maart 2016, te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze met een baksteen, althans enig voorwerp, tegen het gezicht, in elk geval op het hoofd, te slaan.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het slaan van een slachtoffer met een baksteen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij de baksteen niet meer in zijn hand had op het moment van de vermeende mishandeling. De camerabeelden en het letsel van het slachtoffer gaven geen duidelijkheid over de toedracht van het voorval. Het hof heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer op onderdelen niet werd ondersteund door getuigenverklaringen en camerabeelden, wat leidde tot twijfels over de feitelijke gang van zaken.
Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen, omdat het hof niet met voldoende zekerheid kon vaststellen dat de verdachte het slachtoffer met een baksteen of een ander voorwerp had geslagen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, waarbij het benadrukte dat de tenlastelegging niet zonder denaturering kon worden bewezen.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de toedracht van een incident helder vast te stellen voordat tot veroordeling kan worden overgegaan.