In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten tussen appellante en Dexia Nederland B.V. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 30 oktober 2014 was gewezen. De kantonrechter had de vorderingen van appellante afgewezen op grond van verjaring en het bewijsvermoeden dat was ontleend aan betalingen die werden verricht vanaf een en/of-rekening op naam van appellante en haar overleden echtgenoot.
Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter vastgesteld, niet in geschil zijn. Appellante heeft betoogd dat zij niet op de hoogte was van de leaseovereenkomsten en dat de kantonrechter ten onrechte het bewijsvermoeden ten gunste van Dexia heeft aangenomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat appellante erin is geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Het hof heeft geconcludeerd dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd, omdat appellante geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van alle betalingen die appellante op grond van de leaseovereenkomsten heeft gedaan, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De ingangsdatum van de wettelijke rente is vastgesteld op 14 september 2004, de datum waarop Dexia de vernietigingsbrief heeft ontvangen.