ECLI:NL:GHAMS:2017:4323

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
200.163.194/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomsten en verjaring in effectenleasezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van leaseovereenkomsten tussen appellante en Dexia Nederland B.V. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B. Maliepaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 30 oktober 2014 was gewezen. De kantonrechter had de vorderingen van appellante afgewezen op grond van verjaring en het bewijsvermoeden dat was ontleend aan betalingen die werden verricht vanaf een en/of-rekening op naam van appellante en haar overleden echtgenoot.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter vastgesteld, niet in geschil zijn. Appellante heeft betoogd dat zij niet op de hoogte was van de leaseovereenkomsten en dat de kantonrechter ten onrechte het bewijsvermoeden ten gunste van Dexia heeft aangenomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat appellante erin is geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Het hof heeft geconcludeerd dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd, omdat appellante geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van alle betalingen die appellante op grond van de leaseovereenkomsten heeft gedaan, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De ingangsdatum van de wettelijke rente is vastgesteld op 14 september 2004, de datum waarop Dexia de vernietigingsbrief heeft ontvangen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.163.194/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 2895348 DX EXPL 14-83
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 oktober 2017
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 14 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 30 oktober 2014, in de procedure krachtens art. 96 Rv onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen haar en Dexia.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- akte tot herstel van een kennelijke fout van [appellante] ;
- memorie van antwoord, met productie;
- akte van [appellante] ;
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellante] , zoals geformuleerd in de akte tot herstel van een kennelijke fout, zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 1.1 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Het hof stelt vast dat partijen zich, in het door hen gezamenlijk ex art. 96 Rv tot de kantonrechter gerichte verzoek, uitdrukkelijk het recht van hoger beroep hebben voorbehouden.
3.2
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [X] (hierna: [X] ), de [in] 2011 overleden echtgenoot van [appellante] , heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst [appellante] niet bindt.
3.3
Deze procedure ziet op de door [X] met Dexia op 27 januari 2000 gesloten leaseovereenkomsten die door de kantonrechter zijn aangeduid als de leaseovereenkomsten I tot en met III, en op de op 28 januari 2000 door [X] afgesloten overeenkomsten die door de kantonrechter zijn aangeduid als de leaseovereenkomsten IV en V. Van deze overeenkomsten heeft [appellante] bij vernietigingsbrief van 26 augustus 2004, ontvangen door Dexia op 31 augustus 2004, de nietigheid ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellante] tot vernietiging.
3.4
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d BW. [appellante] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [X] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.5
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Voor zover [appellante] in haar grief 1 omtrent het voorgaande een ander standpunt heeft verdedigd gaat dat betoog niet op. Het hof wijst in dat verband op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1866).
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.6
De kantonrechter heeft bij de waardering van de in het getuigenverhoor afgelegde verklaringen ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan onder meer het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening, die op naam stond van [appellante] en [X] . De kantonrechter heeft [appellante] en haar zoon, [Y] , als getuigen gehoord en heeft geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat het beroep van Dexia op verjaring slaagt. Dientengevolge zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen.
3.7
Tegen het vonnis en de daaraan ten grondslag liggende motivering heeft [appellante] een aantal grieven gericht.
3.8
Met grieven 3 en 4 – grief 2 ontbreekt –, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd het bewijsvermoeden te weerleggen.
3.9
Het hof is – anders dan de kantonrechter – van oordeel dat in de verklaringen en de overgelegde stukken voldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat [appellante] erin is geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. [appellante] heeft verklaard dat [X] de en/of-rekening beheerde waarvan ook Dexia werd betaald. Voorts heeft [appellante] verklaard dat zij de brieven van de bank terzake van de en/of-rekening niet opende en ook de afschriften niet bekeek. Het voorgaande vindt naar het oordeel van het hof in voldoende mate bevestiging in de getuigenverklaring van [Y] . Voorts kan op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat [appellante] eerder dan drie jaren voor 31 augustus 2004 daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Dexia wijst erop dat uit de vernietigingsbrief met zoveel woorden volgt dat [appellante] heeft geweigerd de onderhavige leaseovereenkomsten te tekenen; daaruit zou dan volgen dat [appellante] reeds rond het moment van het sluiten daarvan wist van de leaseovereenkomsten. Naar het oordeel van het hof kan de door Dexia voorgestane uitleg van de brief niet worden gevolgd. Als getuige heeft [appellante] verklaard, naar dit punt gevraagd, dat zij weliswaar heeft gesproken met [X] over het aangaan van de onderhavige overeenkomsten, dat voor al die pakketten twee handtekeningen nodig waren, dat [X] erop aandrong om die vijf overeenkomsten aan te gaan en daarvoor haar handtekening wenste, dat zij geweigerd heeft voor die aandrang te zwichten en dat [X] haar later, in maart 2003, heeft gezegd dat Legiolease bij nader inzien genoegen nam met een handtekening, waarna [X] stiekem die overeenkomsten gesloten heeft. Tegen die achtergrond moet de vermelding in de brief dat zij heeft geweigerd te tekenen zo worden uitgelegd dat [appellante] gemeend heeft dat haar weigering ertoe had geleid dat de overeenkomsten niet gesloten werden; dat is dus niet in strijd met haar verklaring dat [X] de onderhavige leaseovereenkomsten zonder haar medeweten is aangegaan met Dexia. Ook uit hetgeen Dexia heeft gesteld terzake van andere leaseovereenkomsten, welke geen onderwerp van de onderhavige procedure zijn, volgt geen bekendheid met de onderhavige overeenkomsten. Tegenover hetgeen Dexia naar voren heeft gebracht staat ook nog de schriftelijke verklaring van [X] van 15 juli 2007, waarin hij verklaart dat hij [appellante] op 12 maart 2003 op de hoogte heeft gesteld van de leaseovereenkomsten (Nadere akte voor voorlopig getuigenverhoor, productie 6). Aldus wordt de getuigenverklaring van [appellante] bevestigd dat [X] haar pas in maart 2003 over de onderhavige overeenkomsten heeft verteld. Voor het overige heeft te gelden dat Dexia ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij [appellante] op verschillende omstandigheden wijst, maar haar argumenten betreffen in essentie veronderstellingen. Gelet op het vorenstaande treffen de grieven 3 en 4 doel en behoeft grief 5 geen bespreking.
3.1
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellante] zullen als na te melden worden toegewezen. De eisen van een goede procesorde verzetten zich niet tegen toewijzing, hoewel die vorderingen abusievelijk niet zijn opgenomen in het petitum van de oorspronkelijke memorie van grieven, maar pas bij herstelakte van 28 april 2015. Gelet op het feit dat haar memorie van antwoord van 12 mei 2015 dateert, heeft Dexia voldoende gelegenheid gehad hierop te reageren. De vordering inzake de mogelijke BKR-registratie zal worden afgewezen, nu Dexia in eerste aanleg onweersproken heeft gesteld dat ten aanzien van [appellante] geen A-codering (meer) bestaat.
3.11
De ingangsdatum van de wettelijke rente zal, overeenkomstig het betoog van Dexia, worden bepaald op 14 dagen na ontvangst van de vernietigingsbrief door Dexia op 31 augustus 2004, derhalve 14 september 2004.
3.12
Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de onderhavige leaseovereenkomsten met de nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] rechtsgeldig zijn vernietigd en veroordeelt Dexia tot (terug)betaling van al hetgeen krachtens de leaseovereenkomsten aan Dexia is betaald, te verminderen met hetgeen op grond van de leaseovereenkomsten van Dexia is ontvangen en het saldo te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris en in hoger beroep op € 405,19 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.