ECLI:NL:GHAMS:2017:4296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
K16/0438
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ter zake van bedreiging en opruiing naar aanleiding van een facebookbericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K16/0438. Het beklag was ingediend door klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.H. Jebbink, tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen voor bedreiging en opruiing. Het klaagschrift werd op 22 september 2016 ontvangen door het hof. De advocaat-generaal adviseerde op 26 januari 2017 om het beklag af te wijzen.

De zaak betreft een facebookbericht waarin een evenement werd aangemoedigd om stenen te gooien naar klager. De officier van justitie had de aangifte van klager, die dateert van 19 september 2015, geseponeerd op de grond dat er geen sprake was van een strafbaar feit. Het hof heeft de voorhanden stukken, waaronder het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie, in overweging genomen. Het hof concludeert dat er geen sprake is van bedreiging of opruiing, omdat de bewoordingen in het facebookbericht niet zonder meer als bedreigend kunnen worden aangemerkt.

Het hof oordeelt dat de gebruikte bewoordingen niet de redelijke vrees bij klager kunnen wekken dat hij daadwerkelijk zou worden gestenigd. Evenzo is er geen sprake van opruiing, aangezien de omstandigheden en de gebruikte bewoordingen niet voldoende zijn om te concluderen dat er tot gewelddadig optreden is opgeroepen. Het hof wijst daarom het beklag af, en deze beschikking is definitief, zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K16/0438 van
[klager 1],
klager,
domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. W.H. Jebbink advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 22 september 2016 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen ter zake van bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel ter zake van opruiing (artikel 131 Sr).

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 26 januari 2017 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Behalve van het klaagschrift met bijlage, van de aangifte en van het verslag heeft het hof kennis genomen van het ambtsbericht namens de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 12 januari 2017.

4.De inhoud van het beklag

De aangifte van klager van 19 september 2015 betreft een facebookbericht met de tekst:
“[naam] Leiden
Maak een evenement aan …
NK stenen gooien naar die ellendige [klager 1]. Kijken hoeveel hij er terug kopt vieze stink links goedmenschje”
De officier van justitie te Amsterdam heeft de aangifte geseponeerd op grond dat het niet om een strafbaar feit gaat.
Hiertegen richt zich het beklag.

5.De beoordeling van het beklag

Voor een overzicht van de feitelijke uitgangspunten voor deze beslissing verwijst het hof naar hetgeen is opgenomen in genoemd ambtsbericht en verslag. Deze stukken zijn op 2 maart 2017 door het hof toegezonden aan de advocaat van klager onder mededeling dat daarop kon worden gereageerd. Het hof heeft geen reactie ontvangen.
Het hof heeft eerst te beoordelen of er sprake is van strafbare feiten; vervolgens kan de vraag aan de orde komen of er voldoende bewijsmateriaal voorhanden is om het dossier met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter voor te leggen, dan wel of zich in de zaak voldoende aanwijzingen bevinden om nader onderzoek te laten doen waaruit mogelijk wel voldoende bewijs kan worden bijgebracht.
Het beklag strandt reeds bij de eerste vraag.
Ten aanzien van bedreiging
Artikel 285 Sr luidt als volgt:
1. Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, wordt ze gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Bedreiging met een terroristisch misdrijf wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Indien het feit, omschreven in het eerste, tweede of derde lid, wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
Voor veroordeling ter zake van bedreiging als bedoeld in dit artikel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd gepleegd zou worden. Het opzet van de beklaagde moet op het teweegbrengen van die vrees zijn gericht.
Of sprake is van bedreiging dient te worden beoordeeld aan de hand van de concreet vastgestelde aspecten van het geval. Daarbij zijn niet alleen de gebruikte bewoordingen van belang, maar kan ook aan de omstandigheden waaronder die bewoordingen zijn geuit het bedreigende karakter worden ontleend.
Naar het oordeel van het hof zijn de gebruikte bewoordingen niet zonder meer bedreigend. Met name door de suggestie dat een Nederlands Kampioenschap zou kunnen worden georganiseerd, is niet zonder meer aannemelijk dat het om een serieus bedoelde opmerking gaat. Omstandigheden waardoor bij klager als gevolg van die opmerking niettemin redelijke vrees kon ontstaan, komen uit hetgeen namens klager is aangevoerd niet naar voren.
Het hof is het daarom eens met hetgeen door het Openbaar Ministerie in dit verband naar voren is gebracht en komt tot de conclusie dat bij klager naar objectieve maatstaven niet de redelijke vrees kan zijn ontstaan dat hij gestenigd zou worden.
Ten aanzien van opruiing
Artikel 131 Sr luidt als volgt:
1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gebruikte bewoordingen en de omstandigheden waaronder die uitlating plaatsvond, volgt dat evenmin sprake is van opruiing.
Het hof acht het beklag kennelijk ongegrond.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
24 oktober 2017 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.