ECLI:NL:GHAMS:2017:4195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
23-002371-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake niet tijdig deponeren jaarrekening door rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het niet tijdig openbaar maken van de jaarrekening over het boekjaar 2012, zoals voorgeschreven in artikel 394 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De jaarrekening had uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar, dus voor 9 juli 2014, gedeponeerd moeten worden bij de Kamer van Koophandel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verplichting niet is nagekomen en heeft het vonnis van de economische politierechter vernietigd.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 augustus 2017 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent de deponering van jaarrekeningen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de keuze voor de rechtsvorm van een besloten vennootschap verplichtingen met zich meebrengt, waaronder de tijdige publicatie van de jaarrekening. Het hof heeft de omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd, zoals de vermeende financiële problemen van de rechtspersoon, niet als voldoende geacht om af te wijken van de verplichting tot het deponeren van de jaarrekening.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de door de verdediging geschetste omstandigheden, maar heeft geoordeeld dat een voorwaardelijke boete niet op zijn plaats was. De beslissing van het hof is gebaseerd op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte strafbaar verklaard voor de overtreding van de wettelijke verplichtingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002371-16
Datum uitspraak: 5 september 2017
TEGENSPRAAK (raadsman en de vertegenwoordiger van de verdachte)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 82-254989-14 tegen
[verdachte],
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in de gemeente Utrecht, althans in Nederland, (als rechtspersoon) niet uiterlijk binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar 2012, op de in artikel 394 lid 1 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven wijze de jaarrekening van dat boekjaar openbaar heeft gemaakt, aangezien op of omstreeks 9 juli 2014 voormelde jaarrekening nog niet openbaar was gemaakt door nederlegging van een volledig in de Nederlandse taal gesteld exemplaar, ten kantore van het handelsregister dat wordt gehouden door de Kamer van Koophandel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de economische politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in Nederland, als rechtspersoon, niet uiterlijk binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar 2012, op de in artikel 394 lid 1 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven wijze, de jaarrekening van dat boekjaar openbaar heeft gemaakt, aangezien op 9 juli 2014 voormelde jaarrekening nog niet openbaar was gemaakt door nederlegging van een volledig in de Nederlandse taal gesteld exemplaar ten kantore van het handelsregister, dat wordt gehouden door de Kamer van Koophandel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en
omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof baseert zich daarbij op het ‘Eindproces-
verbaal met betrekking tot deponering jaarrekening boekjaar 2012’ van de Belastingdienst/Bureau
Economische Handhaving, met nummer 136.002.2240 van 25 september 2014, opgemaakt door de
daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (met daarin een verwijzing naar de
processen-verbaal AH-01, AH-02 en de documenten D-001 tot en met D-120) en op de verklaring van de
vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de verdachte, [verbalisant 2] , het volgende verklaard, kort en zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang:
Ik treed op als vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon. Ik betwist het tenlastegelegde niet. Als ondernemer was ik op de hoogte van de regels die betrekking hebben op de besloten vennootschap. In de loop van een periode van dertig jaar heb ik een grote hoeveelheid besloten vennootschappen opgericht met de bedoeling elk te gebruiken voor telkens een andere (investerings)activiteit. De jaarrekening van de verdachte rechtspersonen van 2012 kon ik door een samenloop van omstandigheden niet tijdig deponeren.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 394, derde lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 900,00, waarvan voorwaardelijk € 600,00, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,00.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen. De raadsman heeft daartoe aan de hand van zijn pleitnota, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Door een samenloop van bijzondere omstandigheden was de rechtspersoon op een moment niet meer in staat aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen; daarbij is geen sprake geweest van een bewuste keuze de regels te ontwijken. Voorts is de ratio van art. 2:394 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de bescherming van derden in het handelsverkeer, niet in het geding geweest. De raadsman heeft in dat verband ter terechtzitting aangevoerd, dat de rechtspersoon niet langer deelnam aan het rechts- en/of handelsverkeer en geen zaken met derden deed. Verder is het verzuim hersteld, aangezien alle verdachte rechtspersonen op dit moment hun jaarrekening over 2012 hebben gedeponeerd. Ten slotte heeft de raadsman gewezen op een gebrek aan draagkracht bij alle verdachte rechtspersonen en op de omstandigheid, dat sommigen nooit over enig vermogen van betekenis hebben beschikt. Een onvoorwaardelijk opgelegde geldboete zal volgens de raadsman niet geïncasseerd kunnen worden.
Het hof overweegt als volgt.
De keuze voor de rechtsvorm van besloten vennootschap brengt voor een onderneming zowel voordelen als verplichtingen met zich. Eén van die verplichtingen betreft het tijdig publiceren van de jaarrekening, waarbij niet maatgevend is of de rechtspersoon al dan niet deelneemt aan het handelsverkeer en zaken doet met derden. De rechtspersoon heeft niet binnen uiterlijk 13 maanden na afloop van het boekjaar 2012 de jaarrekening van dat boekjaar openbaar gemaakt door het deponeren van de jaarrekening ten kantore van het handelsregister. Het hof rekent de verdachte haar verzuim aan en is van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheden - die door de verdediging overigens niet per rechtspersoon concreet zijn gemaakt - doen naar het oordeel van het hof niet af aan de verplichting om de regels na te leven die voortkomen uit de welbewust gekozen en gedurende jaren in stand gehouden rechtsvorm.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 augustus 2017 is zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht in dit geval in beginsel het opleggen van een geldboete van € 900,00, zoals door het openbaar ministerie in eerste instantie bij strafbeschikking is opgelegd, passend en geboden. In vergelijkbare gevallen heeft het hof geldboetes van die hoogte opgelegd, al dan niet in deels voorwaardelijke vorm. Met de advocaat-generaal zal het hof evenwel rekening houden met de door de verdediging geschetste omstandigheden, door in het licht daarvan de op te leggen boete te matigen. Gelet op het feit dat het verzuim inmiddels is hersteld, ziet het hof geen aanleiding de geldboete in een deels voorwaardelijke vorm met een daaraan verbonden proeftijd op te leggen.
Ten slotte overweegt het hof met betrekking tot de draagkracht van de verdachte rechtspersoon, dat per verdachte rechtspersoon niet is gebleken noch concreet is onderbouwd, dat deze nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen enkele draagkracht heeft om een geldboete te voldoen. Louter aanvoeren dat de verdachte rechtspersoon op dit moment over weinig of geen vermogen dan wel andere activa beschikt, is daartoe niet toereikend, gegeven onder meer de waarde van de besloten vennootschap, de positie die de rechtspersoon in de holding inneemt en de procedures die volgens de verdediging nog lopen. Voor het overige ontbreekt in dit verband financiële openheid van zaken.
Gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, kan naar het oordeel van het hof niet reeds nu worden gesteld dat de verdachte rechtspersoon op dit moment en in de toekomst onvoldoende draagkrachtig is om een geldboete te (kunnen) voldoen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 394 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 24 november 2014 onder CJIB nummer 6132 5420 0204 3493.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2017.
=========================================================================
[…]