In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het niet tijdig openbaar maken van de jaarrekening over het boekjaar 2012, zoals voorgeschreven in artikel 394 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De jaarrekening had uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar, dus voor 9 juli 2014, gedeponeerd moeten worden bij de Kamer van Koophandel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verplichting niet is nagekomen en heeft het vonnis van de economische politierechter vernietigd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 augustus 2017 heeft de vertegenwoordiger van de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent de deponering van jaarrekeningen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de keuze voor de rechtsvorm van een besloten vennootschap verplichtingen met zich meebrengt, waaronder de tijdige publicatie van de jaarrekening. Het hof heeft de omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd, zoals de vermeende financiële problemen van de rechtspersoon, niet als voldoende geacht om af te wijken van de verplichting tot het deponeren van de jaarrekening.
Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de door de verdediging geschetste omstandigheden, maar heeft geoordeeld dat een voorwaardelijke boete niet op zijn plaats was. De beslissing van het hof is gebaseerd op de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte strafbaar verklaard voor de overtreding van de wettelijke verplichtingen.