ECLI:NL:GHAMS:2017:416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
K15/0496
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag art. 12 Sv inzake mishandeling deurwaarder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een aangifte van mishandeling door een deurwaarder, klager, tegen een beklaagde. Klager had op 30 oktober 2015 aangifte gedaan van mishandeling door de eigenaar van een winkel, nadat hij had aangekondigd beslag te leggen op goederen in verband met een openstaande vordering. Klager werd tijdens dit voorval door de beklaagde mishandeld. Het hof heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de politie en de verklaringen van getuigen, waaronder de ex-vriendin van de beklaagde en de broer van de beklaagde. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de beklaagde te vervolgen, aangezien het aanvullend onderzoek geen steunbewijs heeft opgeleverd dat kan bijdragen aan een veroordeling. Het hof wijst het beklag van klager af, omdat er geen voldoende bewijs is dat de beklaagde de dader is van de mishandeling.

Daarnaast heeft het hof de ontvankelijkheid van de klaagster, de werkgever van klager, beoordeeld. Het hof stelt vast dat klaagster niet is getroffen in een belang dat haar bepaaldelijk aangaat, omdat haar belang niet gelijk is aan dat van klager. De klaagster kan zich niet beroepen op de bescherming tegen lichamelijk geweld, aangezien haar belang meer gericht is op de zorgplicht als werkgever. Daarom is klaagster niet-ontvankelijk in haar beklag. De beslissing van het hof is dat het beklag van zowel klager als klaagster wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking van op het beklag met het rekestnummer K15/0496 van
[naam klager],
wonende te Amsterdam,
en
[naam klaagster, rechtspersoon],
gevestigd te Amsterdam,
hierna respectievelijk klager en klaagster,
advocaat: mr. A. Klaassen te Barneveld.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 1 april 2016.

2.De voorhanden stukken

Behalve van de in de tussenbeslissing vermelde stukken heeft het hof kennisgenomen van de in deze zaak door het politie opgemaakte proces-verbaal van 14 juli 2016 betreffende het aanvullend onderzoek naar aanleiding van de tussenbeschikking.

3.De behandeling in raadkamer

De advocaat-generaal heeft bij de pro-formabehandeling in raadkamer op 7 september 2016 medegedeeld dat zij naar aanleiding van het proces-verbaal van 14 juli 2016 terug komt op de conclusie van het verslag van 22 januari 2016. Zij adviseert nu het hof om de klacht af te wijzen, omdat het onderzoek naar getuigen niet heeft geleid tot bewijs dat kan bijdragen aan een veroordeling.

4.De beoordeling van het beklag

- Feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen:
Klager is werkzaam als deurwaarder in dienst van klaagster. Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd op 30 oktober 2015 door [naam beklaagde] (hierna: beklaagde). Klager kwam in verband met een openstaande vordering naar de winkel waarvan beklaagde eigenaar/directeur is. Een medewerker van de winkel belde op verzoek van klager de directeur. Klager sprak een man die desgevraagd bevestigde [naam beklaagde] te zijn. Klager deelde hem mede dat er beslag zou worden gelegd op de goederen in het pand als beklaagde niet zou betalen. De man zei dat hij direct zou komen.
Enkele minuten later stopte een auto bij de winkel. De inzittenden waren een man en een vrouw. De man sprak klager aan: “Dus jij bent de man die beslag komt leggen op mijn spullen?”. Hij gaf klager vuistslagen tegen het hoofd en, toen klager op de grond was gevallen, sloeg en schopte hij klager.
Klager ging direct daarna aangifte doen bij de politie, die zag dat klager letsel aan zijn hoofd had, bestaande uit een rode verkleuring, krassen en een verdikking.
Beklaagde heeft betwist dat hij klager heeft ontmoet op 30 oktober 2015.
Naar aanleiding van de tussenbeschikking van het hof heeft de politie nader onderzoek verricht, bestaande uit het opsporen van getuigen.
De politie heeft de vrouw gehoord met wie beklaagde op 30 oktober 2015 een relatie had. Deze ex-vriendin heeft verteld dat zij niet in de auto heeft gezeten die klager zag stoppen bij de scooterwinkel. Zij wist niet wie de vrouw in de auto is geweest. Op basis van het signalement van de medewerker in de winkel vertelde de ex-vriendin dat dit de broer van klager moest zijn.
De broer van beklaagde heeft verklaard dat hij in de winkel was toen klager daar kwam, maar dat hij vertrokken was voordat klager werd mishandeld.
Uit onderzoek naar de 112-melding van het incident bij de politie is gebleken dat de melding anoniem is gedaan en het telefoonnummer van de melder niet bekend is.
- De overwegingen van het hof:
De beoordeling van het beklag van klager
Het hof heeft te beoordelen of het dossier voldoende bewijsmateriaal bevat om dit met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter voor te leggen. Voor zover dat niet het geval is, kan het hof bezien of er voldoende aanknopingspunten zijn om nader onderzoek te laten doen waaruit mogelijk wel voldoende bewijs kan volgen.
Hoewel er vanuit kan worden gegaan dat klager is mishandeld en er, gelet op de context, voldoende reden was om beklaagde als verdachte van de mishandeling van klager aan te merken, moet het hof vast stellen dat het aanvullend onderzoek geen materiaal heeft opgeleverd dat als steunbewijs kan dienen om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat beklaagde degene is geweest die klager heeft mishandeld.
Aanknopingspunten voor verder onderzoek dat op dit punt wel voldoende duidelijkheid zou kunnen opleveren zijn er niet. Er zijn verder geen getuigen geweest van het incident en niet is gebleken dat er bijvoorbeeld foto- of filmopnamen van het voorval zijn.
Bij deze stand van zaken is het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd tot een veroordeling van beklaagde zou komen.
Het hof is daarom van oordeel dat het Openbaar Ministerie op goede gronden heeft kunnen beslissen om beklaagde niet te vervolgen en zal het beklag afwijzen.
De ontvankelijkheid van klaagster in het beklag
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv (Hoge Raad 7 maart 1972, NJ 1973, 35). Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien brengt het relativiteitsvereiste met zich mee dat beoordeeld dient te worden of de overtreden strafbepaling beoogt dit specifieke belang van klaagster te beschermen.
Het is duidelijk dat klaagster zich door het indienen van het beklag achter de belangen stelt van haar medewerker, klager, en hem steunt in zijn optreden tegen beklaagde in verband met een strafbaar feit dat is gepleegd in verband met door klager voor klaagster uitgevoerde werkzaamheden. Het voorkomen van een inbreuk op de zorgplicht als goed werkgever is echter een ander belang dan het belang dat strafbaarstelling van mishandeling beoogt te beschermen, te weten de bescherming tegen lichamelijk geweld.
In die zin heeft klaagster een van het belang van haar medewerker om verschoond blijven van een inbreuk op zijn lichamelijke integriteit afgeleid belang. Door de beslissing om niet over te gaan tot vervolging van beklaagde ter zake van mishandeling is klaagster daarom niet getroffen in een belang dat haar bepaaldelijk aangaat.
Hieruit volgt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag.
Het hof zal daarom ook het door klaagster ingediende beklag afwijzen.

5.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en
N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.