ECLI:NL:GHAMS:2017:4149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
23-003492-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik maken en voorhanden hebben van valse reisdocumenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het opzettelijk gebruiken en voorhanden hebben van valse reisdocumenten. De advocaat van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt in Albanië bedreigd werd door drugscriminelen, wat de reden was voor zijn poging om naar Canada te reizen. Het hof oordeelde echter dat deze omstandigheden niet aannemelijk waren en dus niet in strafmatigende zin konden worden meegenomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2016 op Schiphol een vals paspoort en twee valse identiteitskaarten van Griekenland heeft gebruikt en voorhanden heeft gehad. De verdachte werd eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft het hof deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het vertrouwen in de geldigheid van overheidsdocumenten heeft geschonden door gebruik te maken van valse identiteitsbewijzen.

De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-003492-16
datum uitspraak: 27 maart 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-880011-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 maart 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een reisdocument, identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of Organisatie van vitaal of nationaal belang, opzettelijk heeft gebruikt dan wel voorhanden heeft gehad, te weten een op naam van [naam 1] , geboren op 4 september 1989 te Thessaloniki gesteld nationaal paspoort van Griekenland, voorzien van het nummer AK2699275, alsmede een op naam van [naam 2] , geboren op 4 september 1989, gestelde nationale identiteitskaart van Griekenland, voorzien van het nummer A1382051 en een op naam van
[naam 3] , geboren op 20 september 1995, gestelde nationale identiteitskaart van Griekenland, voorzien van het nummer AI382062, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze reisdocumenten, identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op identificatieplicht of ander identiteitsbewijs afgegeven door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, vals of vervalst was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een reisdocument als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht opzettelijk heeft gebruikt, te weten een op naam
van [naam 2] , geboren op 4 september 1989 te Thessaloniki gesteld nationaal paspoort van Griekenland, voorzien van het nummer AK2699275, en identiteitsbewijzen die afgegeven zijn door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang voorhanden heeft gehad, te weten een op naam van [naam 2] , geboren op 4 september 1989, gestelde nationale identiteitskaart van Griekenland, voorzien van het nummer AI382051 alsmede een op naam van [naam 3] , geboren op
20 september 1995, gestelde nationale identiteitskaart van Griekenland, voorzien van het nummer AI382062, waarvan hij wist dat dit reisdocument en deze identiteitsbewijzen vals waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep
in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals is
en
voorhanden hebben van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals is.
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gebruik gemaakt van een vals paspoort. Daarnaast is de verdachte in het bezit geweest van twee andere valse (reis)documenten. Aldus heeft de verdachte het vertrouwen geschonden dat in het internationaal personenverkeer moet kunnen worden gesteld in door van overheidswege verstrekte identiteitspapieren.
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat naar voren gebracht dat de verdachte in Albanië werd bedreigd door drugscriminelen, omdat deze criminelen in de veronderstelling verkeerden dat de verdachte een tip had gegeven die had geleid tot de veroordeling van een van hen. De verdachte wilde niet naar Nederland, omdat hij meende dat hij daar evenmin veilig zou zijn. De verdachte wilde doorreizen naar Canada, omdat hij het idee had dat hij in Canada wel veilig zou zijn, aldus de raadsman.
De door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden. Deze omstandigheden kunnen dus niet in strafmatigende zin in aanmerking worden genomen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 maart 2017.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]