In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het opzettelijk gebruiken en voorhanden hebben van valse reisdocumenten. De advocaat van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt in Albanië bedreigd werd door drugscriminelen, wat de reden was voor zijn poging om naar Canada te reizen. Het hof oordeelde echter dat deze omstandigheden niet aannemelijk waren en dus niet in strafmatigende zin konden worden meegenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2016 op Schiphol een vals paspoort en twee valse identiteitskaarten van Griekenland heeft gebruikt en voorhanden heeft gehad. De verdachte werd eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft het hof deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het vertrouwen in de geldigheid van overheidsdocumenten heeft geschonden door gebruik te maken van valse identiteitsbewijzen.
De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.