ECLI:NL:GHAMS:2017:4125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
23-001039-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd vrijgesproken van mensenhandel wegens gebrek aan bewijs dat de aangeefster door hem gedwongen werd om in de prostitutie te werken en haar verdiensten aan hem af te staan. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor mensenhandel en zware mishandeling. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen van mensenhandel. De aangeefster had verklaard dat zij verliefd was op de verdachte en dat zij op zijn initiatief in de prostitutie was gaan werken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte haar had gedwongen of misleid om in de prostitutie te werken. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor zware mishandeling van de aangeefster, waarbij hij op 25 april 2015 opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. Het hof legde een gevangenisstraf van vier maanden op voor deze mishandeling en wees de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toe.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001039-16
datum uitspraak: 6 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-870894-15 en 16-012898-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg toegelaten nadere omschrijving als bedoeld in artikel 314a Sv en de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 26 november 2009 [toelichting pleegperiode: de einddatum is gelegen in de periode waarin verdachte in voorlopige hechtenis of detentie heeft gezeten in de periode van 6 maart 2009 tot en met 26 november 2009] te Almere en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen en/of in Gent en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het werken als prostituee) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het werken als prostituee) (artikel 273 f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
immers heeft/is hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
terwijl hij, verdachte, wist dat de beide ouders van [slachtoffer] waren overleden en/of dat
[slachtoffer] geen contact had met familieleden en/of geen of weinig sociale contacten had en/of
haar werk had opgegeven voor hem, verdachte en/of dat [slachtoffer] verliefd op hem, verdachte
was [geworden]:
-[slachtoffer] de indruk gegeven van haar, [slachtoffer], te houden of verliefd te zijn op haar,
[slachtoffer] en/of een relatie met haar te willen en/of
-met [slachtoffer] gaan wonen in dezelfde woning en/of met [slachtoffer] een [seksuele] relatie
onderhouden, en/of haar, [slachtoffer] een toekomst samen voorgespiegeld, terwijl hij, verdachte,
een relatie met een andere vrouw onderhield en/of
-die [slachtoffer] [meermalen] naar Antwerpen en/of Gent in België gebracht en/of
-die [slachtoffer] voorzien van werkkleding en/of
-die [slachtoffer] begeleid en/of laten begeleiden bij het zoeken van een [
prostitutie]werkplek en/of
-die [slachtoffer] uitleg gegeven ten aanzien van de door die [slachtoffer] te verrichten [
seksuele]
diensten en/of bepaald, althans uitgelegd of geadviseerd welke prijs/prijzen/tarieven die
[slachtoffer] moest hanteren voor haar seksuele diensten en/of
-die [slachtoffer] een boekje met nummers van kamerverhuurders gegeven en/of
-telkens [slachtoffer]’s verdiende geld afgepakt of laten afgeven aan hem, verdachte en/of
-die [slachtoffer] telkens heeft gecontroleerd bij haar werkzaamheden en/of gevraagd aan die
[slachtoffer] hoeveel geld ze had verdiend en/of
-die [slachtoffer] aangespoord en/of opdracht gegeven en/of geïnstrueerd hoe zij haar dag moest
indelen en/of wat zij dagelijks moest doen;
2.
hij in of omstreeks augustus 2008 te Almere en/of elders in Nederland en/of in Antwerpen en/of in Gent en/of elders in België een ander of anderen, te weten [slachtoffer], (telkens) heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land (België) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling;

3.

hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 25 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amersfoort en/of in de omgeving van Amersfoort en/of te Utrecht en/of te Lelystad en/of elders in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer], door (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het werken als prostituee, daaronder begrepen het zich beschikbaar houden als prostituee en/of het ter beschikking stellen van een pinpas aan hem, verdachte), dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten het werken als prostituee, daaronder begrepen het zich beschikbaar houden als prostituee en/of het ter beschikking stellen van een pinpas aan hem, verdachte) (artikel 273 f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
immers heeft/is hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
terwijl hij, verdachte, wist dat de beide ouders van [slachtoffer] waren overleden en/of dat
[slachtoffer] geen contact had met familieleden en/of geen of weinig sociale contacten had en/of
haar werk had opgegeven voor hem, verdachte en/of dat [slachtoffer] verliefd op hem, verdachte
was [geworden] en/of dat [slachtoffer] [veel] alcohol en drugs gebruikte en/of dat [slachtoffer]
geen woning had om in te verblijven en/of van de werkzaamheden en gebeurtenissen die
[slachtoffer] in 2008 en 2009 had verricht en ondergaan in België:
-meermalen hotelkamers voor die [slachtoffer] geboekt/gereserveerd als werkplek voor het
verrichten van seksuele diensten aan anderen en/of
-voor [slachtoffer] bepaald hoeveel dagen en/of welke tijden ze moest werken en/of
-die [slachtoffer] gehaald en/of gebracht naar haar werkplek en/of
-bij die [slachtoffer] in de buurt gebleven van haar werkplekken en/of
-sponzen of een spons gekocht voor die [slachtoffer] zodat die [slachtoffer] ook bij ongesteldheid als prostituee kon blijven doorwerken en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal [met kracht] geslagen en/of gestompt tegen het
gezicht en/of de neus en/of andere plekken op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal geschopt en/of gebeten en/of
-die [slachtoffer] met kracht uit een auto geduwd of verwijderd en/of
-een computertablet [van die [slachtoffer]] vernield en/of
-telkens [slachtoffer]’s verdiende geld afgepakt of laten afgeven aan hem, verdachte en/of
--die [slachtoffer] telkens gecontroleerd bij haar werkzaamheden en/of gevraagd aan die
[slachtoffer] hoeveel geld ze had verdiend en/of hoeveel klanten zij, [slachtoffer] had gehad en/of
-[slachtoffer]’s paspoort ingenomen en/of gepakt en/of onder zich gehouden en/of
-een kamer in de woning van [getuige 5] in Hoofddorp geregeld voor [slachtoffer] waar zij haar
werkzaamheden kon verrichten.

4.primair:

hij op of omstreeks 25 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een gebroken oogkas en/of een hersenschudding en/of een deuk in het voorhoofd en/of bijtletsel aan de rechteronderarm, heeft toegebracht door:
- het meermalen, althans eenmaal, met kracht, slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of de neus en/of elders op/tegen het lichaam van die [slachtoffer], en/of
- het schoppen van die [slachtoffer], en/of
- het bijten in de rechteronderarm van die [slachtoffer];

4.subsidiair:

hij op of omstreeks 25 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar (meermalen) met kracht te slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd en/of elders op/tegen het lichaam, haar te schoppen en/of haar in haar arm te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode 2008-2009 door misbruik van een kwetsbare positie, door misbruik van uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misleiding [slachtoffer], met het oogmerk van uitbuiting, heeft geworden, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, en dat hij door gebruikmaking van voornoemde dwangmiddelen [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich als prostituee beschikbaar te stellen en om haar verdiensten aan hem af te staan.
[slachtoffer] heeft voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd. [slachtoffer] is een geloofwaardige en betrouwbare aangeefster. Haar verklaringen zijn gedetailleerd, voldoende compleet en consistent. Haar verklaringen worden op voldoende relevante punten ondersteund door de bevindingen van de Belgische politie en de verklaringen van achtereenvolgens de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van het hof
De verklaringen van aangeefster [slachtoffer]
heeft verklaard dat zij de verdachte in Lelystad leerde kennen toen zij negentien jaar was. Haar ouders waren toen al een aantal jaren overleden. Zij was vaak alleen en werd verliefd op de verdachte. [slachtoffer] werd steeds meer door de verdachte geclaimd. [slachtoffer] stopte met haar kappersopleiding en zegde haar werk in een callcenter op. Kort daarna vertrok zij samen met de verdachte naar België. Zij wist aanvankelijk niet wat zij daar ging doen. [slachtoffer] is vervolgens op initiatief van de verdachte als raamprostituee gaan werken. Zij had nog niet eerder in de prostitutie gewerkt. De verdachte heeft haar uitgelegd wat zij moest doen als er een klant kwam en hoeveel geld zij moest vragen. Zij heeft eerst een week in het prostitutiegebied van Antwerpen gewerkt en daarna ruim een jaar in dat van Gent. In Gent woonde zij samen met de verdachte in een studio, die hij samen met [getuige 2] had. [getuige 2] was ook een prostituee en sliep op haar werk. Zij had echt het idee dat de verdachte haar vriend was. Na een paar maanden kwam [slachtoffer] er achter dat de verdachte ook een relatie onderhield met [getuige 2]. De verdachte spoorde [slachtoffer] aan om naar haar werk te gaan, kwam twee tot drie keer per nacht op haar werk langs en vroeg dan hoeveel geld ze had verdiend. Hij pakte het door haar verdiende geld af. Zij is doorgegaan met werken toen de verdachte gedetineerd was. Het door haar verdiende geld gaf zij in die periode aan de moeder van de verdachte.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft bevestigd dat hij in 2008 een relatie met [slachtoffer] is aangegaan, terwijl hij al een relatie met [getuige 2] had, dat hij [slachtoffer] soms naar België bracht, dat zij in Gent bij hem heeft gewoond en dat hij soms dagelijks bij haar langskwam als ze werkte, maar hij heeft ontkend dat hij haar heeft gedwongen haar verdiensten aan hem af te staan.
Beoordeling van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer]
De verklaringen van [slachtoffer] bevatten tegenstrijdige elementen. Zo heeft zij op 14 augustus 2008 – zij was toen net een week in België – ten overstaan van de Antwerpse politie bij gelegenheid van een prostitutiecontrole verklaard dat zij eerder als prostituee in Den Haag had gewerkt, dat zij schulden had en niet genoeg geld verdiende in Nederland en dat zij daarom op advies van de verdachte in België was gaan werken. De verdachte had haar vanuit Nederland naar België gebracht. Zij wist dat de verdachte een vriendin had, genaamd [getuige 2]. Op 25 november 2015 heeft [slachtoffer] bij de rechter-commissaris over haar periode in België onder meer verklaard dat zij verliefd was op de verdachte en dat het leek of de verdachte en zij in die periode het ideale leven leidden. De verdachte maakte schoon, kookte en bracht haar naar haar werk. Zij verdiende het geld. Zij heeft voorts verklaard dat het in de periode in België niet heel erg slecht met hem was. De verdachte had in die periode weliswaar een andere vriendin, maar hij verzorgde haar wel. Hij sloeg haar niet. Zij is pas bij hem weggegaan toen zij een brief vond waaruit bleek dat de verdachte ook een relatie met [getuige 2] had.
Het hof stelt voorts vast dat [slachtoffer] oppervlakkig en summier heeft verklaard over de specifieke feiten en omstandigheden, die haar uiteindelijk door toedoen van de verdachte in België in de prostitutie zouden hebben doen belanden. Over haar psychische gesteldheid en mentale weerbaarheid in die periode heeft zij zich niet of nauwelijks in concrete zin uitgelaten. Dat de verdachte door misbruik van een kwetsbare positie en/of een uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht [slachtoffer] heeft gedwongen/bewogen tot werken in de prostitutie volgt in onvoldoende mate uit de verklaringen van [slachtoffer] zelf om tot een bewezenverklaring te komen. Hetzelfde geldt voor de veronderstelde misleiding.
Steunbewijs ontbreekt
Het procesdossier bevat onder meer een proces-verbaal van de Belgische politie en de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3]. Het hof stelt evenwel vast dat in deze stukken enkel wordt bevestigd dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode in Antwerpen en in Gent in de prostitutie werkzaam was en dat de verdachte in haar directe nabijheid verbleef.
Verder valt uit het procesdossier op te maken dat de verdachte niet werkte, wel geld had en in de periode 2006-2008 regelmatig verkeerde in gezelschap van in de prostitutie werkende dames of in omstandigheden die aan prostitutie zijn te relateren.
Deze feiten en omstandigheden bieden naar het oordeel van het hof, nu verder steunbewijs ontbreekt, onvoldoende steun voor het oordeel dat hij [slachtoffer] in de onder 1 tenlastegelegde periode met het oogmerk van uitbuiting zou hebben gedwongen in de prostitutie te (blijven) werken en haar verdiensten aan hem af te staan.
Slotsom
Het hof is dan ook van oordeel dat niet met de benodigde mate van zekerheid kan worden geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen die hem onder feit 1 zijn ten laste gelegd. Dit dwingt tot de beslissing dat de verdachte bij gebrek aan het voor de bewezenverklaring vereiste wettig en overtuigend bewijs van dit feit moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, gelet op de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, de verdachte ook ten aanzien van dit feit zal worden veroordeeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook van dit feit wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs zal worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
In het onder 2 tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat hij zich in of omstreeks augustus 2008 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder sub 3, Sr, te weten – kort gezegd- het aanwerven en meenemen van [slachtoffer] naar België om haar daar in de prostitutie te laten werken.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar in augustus 2008 naar België heeft gebracht en dat zij daar op zijn initiatief in de raamprostitutie is gaan werken. De verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] wel eens van Nederland naar België bracht.
Volgens vaste jurisprudentie moet worden aangenomen dat de in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 3 Sr omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. ‘Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder sub 3, Sr (vgl. HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857).
Nu het hof hiervoor heeft geoordeeld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 26 november 2009 [slachtoffer] heeft gedwongen in de prostitutie te (blijven) werken, of dat er in die periode een uitbuitingssituatie ten aanzien van [slachtoffer] zou hebben bestaan, kan evenmin worden bewezen dat [slachtoffer] ten tijde van het in augustus 2008 aanwerven door de verdachte en het overbrengen door hem van [slachtoffer] van Nederland naar België teneinde aldaar in de prostitutie te gaan werken in een uitbuitingssituatie verkeerde. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 tenlastegelegde.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de inhoud van het dossier wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode 2014-2015 door geweld, misbruik van een kwetsbare positie en van een uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misleiding [slachtoffer], met het oogmerk van uitbuiting, heeft vervoerd en gehuisvest, en dat hij door gebruikmaking van voornoemde dwangmiddelen [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich als prostituee beschikbaar te stellen en beschikbaar te blijven en om haar verdiensten aan hem af te staan.
[slachtoffer] heeft voor de verdachte belastende verklaringen afgelegd. Zij is een geloofwaardige en betrouwbare aangeefster. Haar belastende verklaringen zijn gedetailleerd, voldoende compleet en consistent. Haar verklaringen worden op voldoende relevante punten ondersteund door ander bewijsmateriaal. De advocaat-generaal heeft in dit verband – onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank – gewezen op
  • de verklaring van de verdachte zelf;
  • de onderzoeksresultaten met betrekking tot de hotelreserveringen;
  • de verklaring van de getuige [getuige 5];
  • de bevindingen van verbalisanten, die aangeefster op 27 oktober 2014 in beschonken toestand en met verwondingen in het gezicht in het NH-hotel in Hoofddorp aantroffen;
  • de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot het incident op 25 april 2015 en
  • het proces-verbaal geneeskundige verklaring van het letsel van [slachtoffer] d.d. 2 juni 2015 (p. 192).
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van het hof
De verklaringen van [slachtoffer]
heeft bij de politie het volgende verklaard. Begin augustus 2014 zijn de verdachte en [slachtoffer] weer met elkaar in contact gekomen via Facebook. De verdachte vertelde dat hij weer vrijgezel was. Rond 16 augustus 2014 zijn [slachtoffer] en de verdachte naar een hotel gaan. Daar hebben zij tot in de ochtend gefeest en drugs gebruikt.
Enige tijd later kwam de verdachte met het idee om vanuit hotels te gaan werken via [website 1] Daarmee zou meer geld te verdienen zijn dan zij op dat moment als prostituee verdiende. Vervolgens werkte [slachtoffer] zeven dagen per week vanuit verschillende hotels. De verdachte boekte de hotelkamers voor haar via [website 2] Zij verbleef de hele dag in die hotels. Zij moest zeven dagen per week van hem werken en het geld dat [slachtoffer] met haar werkzaamheden verdiende, pakte hij voor het grootste deel af. [slachtoffer] had geen huis en vertelde aan de verdachte dat zij een eigen woning wilde. De verdachte gaf haar het gevoel “dat het er allemaal wel kwam”.
Tot in december 2014 was [slachtoffer] samen met de verdachte. Er waren dagen bij dat [slachtoffer] 800 tot 1100 euro verdiende. [slachtoffer] dacht dat zij zonder de verdachte geen geld kon verdienen. Zij had geen bewegingsvrijheid. Ze gebruikten drugs. De verdachte bepaalde wat er gebeurde en tot hoe laat zij moest werken. [slachtoffer] werkte ook als zij ongesteld was. De verdachte kocht dan sponzen voor haar. [slachtoffer] heeft verklaard dat het toen niet in het plaatje paste om te zeggen dat ze niet wilde werken.
De verdachte heeft ervoor gezorgd dat [slachtoffer] haar werkzaamheden in de laatste maanden van de tenlastegelegde periode vanuit een kamer in de woning van [getuige 5] in Hoofddorp kon voortzetten, omdat zij niet meer welkom waren in hotels. De verdachte kwam regelmatig langs in de woning.
De verdachte gebruikte –zowel in de periode voor als tijdens het werken van [slachtoffer] in Hoofddorp- regelmatig geweld tegen [slachtoffer], zo heeft hij [slachtoffer] meermalen geslagen, bijvoorbeeld wanneer zij in zijn ogen moeilijk deed, lastig deed, iets niet wilde, langzaam deed of geen zin had om te werken. Het had te maken met geld verdienen voor hem (p. 166). Hij sloeg haar ook wanneer zij niet goed verdiend had of als zij vroeg waar al het geld bleef. Zij heeft de knoop doorgehakt bij hem weg te gaan toen hij geld dat was bestemd voor een vakantie van haar rekening had gehaald.
Beoordeling van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer]
Het hof overweegt dat [slachtoffer] slechts summier en oppervlakkig heeft verklaard over de wijze waarop de verdachte haar zou hebben gedwongen in de prostitutie te (blijven) werken. Ze beschrijft verschillende incidenten waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt en verklaart daarbij in algemene termen dat de verdachte sloeg als ze vragen stelde over geld of dat hij daarbij zei dat ze niet genoeg verdiende. [slachtoffer] verklaart evenwel niet dat zij
daardoorwerd gedwongen in de prostitutie te (blijven) werken. Over haar psychische gesteldheid en mentale weerbaarheid in die periode heeft zij zich niet of nauwelijks in concrete zin uitgelaten.
Dat de verdachte door geweld, misbruik van een kwetsbare positie en/of een uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht [slachtoffer] heeft gedwongen/bewogen tot werken in de prostitutie volgt derhalve niet zonder meer uit de verklaringen van [slachtoffer] zelf. Hetzelfde geldt voor de veronderstelde misleiding.
De verklaringen van [slachtoffer] bevatten daarentegen juist ook ontlastende elementen. Zo verklaart [slachtoffer] bij de rechter-commissaris dat de verdachte haar niet gedwongen heeft om het werk te gaan doen of om vanuit hotels te gaan werken. Ook heeft zij verklaard dat het haar eigen beslissing was om met de verdachte samen te werken. Ze vond het wel goed dat hij een boekhouder voor haar regelde. De reden om het contact te verbreken waren het drugsgebruik van de verdachte, zijn agressiviteit en het feit dat ze steeds in hotels moest zitten.
Noch door de politie noch door de rechter-commissaris zijn op deze essentiële punten aan [slachtoffer] nadere vragen gesteld. Bovendien wekken de verhorende verbalisanten, gelet op hun wijze van vraagstelling en opmerkingen in met name het verhoor van [slachtoffer] op 30 april 2015, de indruk er reeds van overtuigd te zijn dat [slachtoffer] slachtoffer van mensenhandel is geweest door toedoen van de verdachte. Het hof onderkent de stelling van de advocaat-generaal dat slachtoffers van mensenhandel vaak bij het eerste contact met de politie niet beseffen slachtoffer te zijn van een mensenhandelaar, omdat manipulatie inherent is aan het misdrijf en dat de politie daarbij tevens een informerende taak heeft. Het hof leidt uit dit verhoor evenwel af dat de politie aan [slachtoffer] sturende vragen heeft gesteld, waarbij de politie haar een aantal malen het antwoord min of meer in de mond lijkt te hebben gelegd.
Substantieel steunbewijs noodzakelijk
Gelet op het voorgaande dient naar het oordeel van het hof substantieel steunbewijs voorhanden te zijn om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde. In het bijzonder is aanvullend bewijs noodzakelijk voor de verklaring van [slachtoffer] dat zij door de verdachte door onder meer geweld is uitgebuit.
De eigen verklaring van de verdachte is daartoe ontoereikend. De verdachte heeft erkend dat hij in augustus 2014 weer contact met [slachtoffer] kreeg, dat [slachtoffer] vanuit hotels werkte en dat hij daar regelmatig langs kwam, dat hij weleens hotelkamers voor haar regelde met zijn e-mailadres en ook de kamer bij [getuige 5] geregeld heeft, dat hij een pinpas van de zakelijke rekening van [slachtoffer] had en dat hij [slachtoffer] op 25 april 2015 heeft geslagen en dat hij haar eerder ook eens had geslagen. De verdachte heeft evenwel ontkend dat hij [slachtoffer] aldus heeft gedwongen in de prostitutie te (blijven) werken en haar verdiensten aan hem af te staan.
De getuige [getuige 5] heeft op 11 juli 2015 verklaard dat hij [slachtoffer] en de verdachte wel eens ruzie heeft horen maken, dat zo'n ruzie een keer heeft plaatsgevonden in zijn aanwezigheid, waarbij het volgens [getuige 5] over geld ging dat verdachte van [slachtoffer] kreeg voor het werk dat zij deed. Naar zijn indruk ging het toen om het feit dat ze niet genoeg verdiend had. [getuige 5] verklaart verder dat hij er getuige van is geweest dat de verdachte een tablet op de grond heeft gegooid, dat verdachte en [slachtoffer] op 27 april 2015 in zijn woning ruzie hebben gehad en dat [slachtoffer] hem gevraagd heeft het noodnummer 112 te bellen. [slachtoffer] had toen een blauw oog en bleek later een gebroken oogkas en een zware hersenschudding te hebben. [getuige 5] merkt echter ook op niet bij die vechtpartij aanwezig te zijn geweest en verklaart niet nader over de toedracht. Het hof acht de verklaringen van [getuige 5] daarom te algemeen en te onduidelijk om als steunbewijs te kunnen dienen voor de verklaring van [slachtoffer] dat zij door het geweld van de verdachte werd gedwongen in de prostitutie te werken en werkzaam te blijven.
Naar het oordeel van het hof vormen de medische verklaringen over het in 2015 door [slachtoffer] opgelopen letsel evenmin voldoende steunbewijs voor het aan de verdachte tenlastegelegde. Immers, het letsel van [slachtoffer] zegt op zichzelf al niets over het doel waarmee het door de verdachte is toegebracht.
Slotsom
Het hof stelt – op grond van het voorgaande – vast dat voldoende objectief, consistent en overtuigend steunbewijs voor (kort gezegd) (het oogmerk op) seksuele uitbuiting en het dwingen/bewegen van [slachtoffer] tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden – een en ander zoals is ten laste gelegd – door de verdachte ontbreekt. Niet kan met de benodigde mate van zekerheid worden geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen die hem onder feit 3 zijn ten laste gelegd. Dit alles dwingt tot de beslissing dat de verdachte bij gebrek aan het voor de bewezenverklaring vereiste wettig en overtuigend bewijs van dit feit moet worden vrijgesproken.
Beoordeling van het onder 4 tenlastegelegde
Het hof zal het onder 4. primair tenlastegelegde bewezen verklaren reeds gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ten overstaan van het hof op 22 september 2017, alsmede gelet op het proces-verbaal van aangifte van 25 april 2015 (p. 141 e.v. van het procesdossier), het proces-verbaal van verhoor van 7 mei 2015 (p. 183 e.v. van het procesdossier) alsmede het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de geneeskundige verklaring omtrent het letsel van [slachtoffer], van 2 juni 2015 (p. 192 e.v. van het procesdossier).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

4.primair:hij op 25 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een gebroken oogkas en een hersenschudding en een deuk in het voorhoofd, heeft toegebracht door het meermalen stompen in het gezicht en tegen het hoofd van die [slachtoffer].

Hetgeen onder 4 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 4 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 4 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3 en 4 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof als bijzondere voorwaarde de verdachte een contactverbod zal opleggen en
zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Zij heeft daarnaast gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen en de tenuitvoerlegging zal gelasten van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, met deels blijvende gevolgen. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden. Daarnaast heeft [slachtoffer] van het door de verdachte toegepaste geweld ook langere tijd de nadelige psychische gevolgen ondervonden, zoals valt op te maken uit de schriftelijke onderbouwing van haar vordering als benadeelde partij en de mondelinge aanvulling daarop die haar advocaat op de terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 september 2017 volgt dat de verdachte zich in het verleden herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een groot aantal strafbare feiten, waaronder verkeersdelicten en vermogensdelicten maar ook geweldsdelicten. Dat hij uit de daarvoor opgelegde straffen geen lering heeft getrokken weegt in zijn nadeel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof acht- anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd- geen termen aanwezig om de maatregel op te leggen strekkende tot beperking van de vrijheid opleggen, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer]. Het hof overweegt daarbij dat nu het hof de verdachte van –kort gezegd- het meermalen plegen van mensenhandel vrijspreekt en ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte en [slachtoffer] al enige tijd geen contact meer met elkaar hebben, het hof er niet van overtuigd is dat de gevorderde maatregel noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.596,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De rechtbank heeft het toegewezen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gestelde schade is door de verdachte niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering integraal zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2014 met parketnummer 16/012898-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 4 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.596,00 (drieduizend vijfhonderdzesennegentig euro) bestaande uit € 196,00 (honderdzesennegentig euro) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 4 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.596,00 (drieduizend vijfhonderdzesennegentig euro) bestaande uit € 196,00 (honderdzesennegentig euro) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2014, parketnummer 16-012898-14, te weten van:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. E. Mijnsberge en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2017.
Mrs. Mijnsberge en Riem zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]