In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een door belanghebbende gewonnen geldprijs van € 20.031. De inspecteur van de Belastingdienst had deze prijs terecht tot het belastbaar inkomen uit werk en woning in de inkomstenbelasting gerekend. De belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, had in 2013 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting met een belastbaar inkomen van € 66.723, waarvan een deel bestond uit loon van haar werkgever, [B B.V.]. De inspecteur had de aanslag inkomstenbelasting opgelegd, die na bezwaar door de inspecteur werd gehandhaafd. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting van het Hof op 17 juli 2017 werd de zaak behandeld. De belanghebbende was aanwezig, vergezeld door haar echtgenoot, en de inspecteur was vertegenwoordigd door G.L.M. van Hoof. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht was uitgegaan van de jaaropgaaf van de werkgever, waarin het totale inkomen van de belanghebbende was vermeld. Het Hof benadrukte dat de gewonnen prijs een zodanig verband had met de dienstbetrekking dat het als loon moest worden aangemerkt. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de loterij, waaraan de belanghebbende had deelgenomen, alleen toegankelijk was voor werknemers die drie nieuwe medewerkers bij [B B.V.] hadden aangedragen. Dit creëerde een nauwe relatie tussen de gewonnen prijs en de dienstbetrekking.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De kosten voor de behandeling van het hoger beroep werden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.