ECLI:NL:GHAMS:2017:4100
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot verdovende middelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen op basis van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2017. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Nieuwersluis, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die haar gevangenhouding beval. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank, de stukken betreffende de voorlopige hechtenis en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Pothast, gehoord.
Het hof heeft de feiten en de rechtsgang beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren voor de vordering tot inbewaringstelling van de verdachte. De officier van justitie had twee feiten geformuleerd: het afhalen van cocaïne door een medeverdachte op 23 augustus 2017 en de verdenking van betrokkenheid bij verdovende middelen over een langere periode. De rechter-commissaris had geen ernstige bezwaren aangenomen ter zake van het eerste feit. Het hof oordeelde dat de gebeurtenissen van 23 augustus 2017 niet onder de verdenking van het tweede feit konden vallen, wat leidde tot de conclusie dat de gevraagde gevangenhouding moest worden afgewezen.
De beslissing van het hof was om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.