ECLI:NL:GHAMS:2017:4091
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot verdovende middelen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, die op 23 augustus 2017 was gegeven. De appellant, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van zijn voorlopige hechtenis. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Mul, gehoord.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en is van mening dat de gronden waarop deze berust, voldoende zijn om de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. De raadsman had aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege het niet verstrekken van dossiers van medeverdachten, maar het hof oordeelde dat dit geen reden was om de vordering tot verlenging van de gevangenhouding af te wijzen. Het hof benadrukte dat het in- en uitvoeren van verdovende middelen de rechtsorde schokt en dat de ernst van de verdenking, evenals het internationale karakter ervan, een risico met zich meebrengt dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beschikking afgewezen, voor zover dit aan het oordeel van het hof was onderworpen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, met mr. D. Boessenkool als griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.