ECLI:NL:GHAMS:2017:4076
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en afwijzing verzoek tot schorsing in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1994 en thans verblijvende in detentie, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2017, die een bevel tot zijn gevangenhouding inhield. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M. Kuyp, gehoord.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep beoordeeld en zich verenigd met de motivering van de rechtbank. De verdediging had enkele bewijstechnische punten opgeworpen, maar het hof oordeelde dat deze niet van dien aard waren om tot een ander oordeel te komen over de ernstige bezwaren. De zaak werd gekarakteriseerd als zinloos geweld in het uitgaansleven, wat leidde tot de conclusie dat de vrijlating van de verdachte een geschokte rechtsorde zou veroorzaken en maatschappelijk onbehagen teweeg zou brengen.
Het hof overwoog dat, gezien de ernst van het feit, artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing was. Het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, omdat er geen zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De beslissing van het hof was om het beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen, evenals het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.