4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“12. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a [
het Hof leest: b], van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, worden als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor […] vervoer. Onder genoemde vervoerskosten dienen behalve uitgaven voor bezoek aan medische hulpverleners of voor het ondergaan van een medische behandeling ook te worden gerekend de overige op eiseres drukkende kosten van vervoer voor zover zij meer bedragen dan de vervoerskosten van andere belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn maar overigens in dezelfde financiële en maatschappelijke positie verkeren als eiseres (ook wel “maatman” genoemd). Om deze kosten te kunnen vaststellen, moeten zowel de werkelijke kosten van eiseres, als de kosten van de maatman worden vastgesteld.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten gevolge van haar invaliditeit is aangewezen op vervoer per auto en dat derhalve met betrekking tot de autokosten sprake is van noodzakelijke en als gevolg van de invaliditeit gemaakte (meer)kosten van vervoer.
14. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die aftrek claimt, de bewijslast rust aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij de door haar gestelde extra vervoerskosten heeft gemaakt.
15. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, staat vast dat verweerder bij de vaststelling van de aanslag voor de uitgaven wegens ziekte en invaliditeit overeenkomstig de ingediende aangifte is uitgegaan van een kleine middenklasse auto als maatmanauto, dat met een degressieve afschrijving op de [[auto]] rekening is gehouden en voorts dat de hoogte van de afschrijving tussen partijen niet in geschil is.
16. Eiseres neemt het standpunt in dat in het door verweerder gebruikte rekenprogramma onvoldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat zij in tegenstelling tot personen die niet ziek zijn, geen zakelijke kilometers maakt in verband met werk.
Dat in het door verweerder gebezigde cijfermateriaal ter berekening van de kosten van de maatman geen rekening wordt gehouden met de door eiseres gestelde omstandigheid dat niet invalide personen (meer) zakelijke kilometers rijden, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen reden om op het verkregen resultaat van de maatmankosten correcties aan te brengen. In de door verweerder gebruikte cijfers wordt de mobiliteit van de Nederlandse bevolking en worden de gemiddelde autokosten tot uitdrukking gebracht. Dat betekent dat in de tabellen zowel personen zijn verwerkt die woon-werk kilometers maken als ook personen die geen woon-werk kilometers maken, alsmede personen die het woon-werkverkeer met het openbaar vervoer afleggen, dan wel niet werkzaam zijn. Vergelijkbare personen die niet werkzaam zijn, kunnen meer tijd besteden voor andere doeleinden en zullen daardoor meer privékilometers rijden. Hierbij wordt gekeken naar een groep personen die niet invalide zijn, maar overigens wat betreft inkomen, vermogenspositie en gezinsomstandigheden in een gelijke positie verkeren. De aftrek extra vervoerskosten is bedoeld om tegemoet te komen aan personen die als gevolg van ziekte meer kosten maken dan personen die niet ziek of invalide zijn, maar wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als de personen die ziek zijn. De meerkosten worden verkregen door de werkelijk drukkende kosten van eiseres af te zetten tegen 100% van de kosten van de in de vergelijking betrokken maatman. De kosten van de maatman worden geacht tot het normale bestedingspatroon van eiseres te behoren, ongeacht de motieven waarvoor die kosten zijn gemaakt. Verweerder was daarom niet gehouden de verreden kilometers in privé-gebruik en zakelijk gebruik te splitsen of om een correctie op de kosten van de maatman aan te brengen in verband met zakelijke kilometers.
17. Tot de door eiseres opgevoerde vervoerskosten behoren onder meer de tijdens een vakantie van eiseres en haar echtgenoot gemaakte kosten van een gehuurde auto in Zuid-Afrika. Volgens eiseres gaan vergelijkbare personen zonder handicap ook op reis naar Zuid-Afrika en moet met deze kosten ook bij haar rekening worden gehouden.
De rechtbank ziet geen enkele reden om de hier door eiseres gestelde kosten te beschouwen als voor aftrek in aanmerking komende extra vervoerskosten. Dit reeds omdat niet aannemelijk is dat vergelijkbare personen die niet invalide zijn bij een dergelijke reis minder kosten zouden maken. Van extra kosten bij eiseres is hier dan ook geen sprake.
18. Indien buiten de kosten voor autohuur in Zuid-Afrika zou worden uitgegaan van de door eiseres gestelde eigen kosten en de door haar gestelde in aanmerking te nemen kosten van de maatman, leidt dit tot het volgende in aanmerking te nemen aftrekbare bedrag aan extra vervoerskosten:
Autokosten
€ 12.600
(hierin een degressieve afschrijving van € 5.720)
Fietsen/onderhoud
€ 463
+
Vervoerskosten
€ 13.063
Kosten vergelijkbare personen
€ 5.879
-/- (tabel 2012)
Aftrek
€ 7.184
Nu verweerder bij vaststelling van de aanslag reeds een aftrek van € 7.811 heeft toegekend in verband met extra vervoerskosten, kunnen de overige klachten van eiseres niet leiden tot een lagere aanslag.
19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.1.Belanghebbende heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de rechtbank ten onrechte de huurkosten Zuid-Afrika niet heeft aangemerkt als voor aftrek in aanmerking komende extra vervoerskosten. Om verschillende redenen was het noodzakelijk om in plaats van een personenauto een bus(je) te huren, namelijk om genoeg ruimte te hebben voor de reisbagage, de rolstoel en de rollator, maar ook om voldoende ruimte te hebben voor de verzorging van haar prothesebeen gedurende de lange ritten. Deze huurkosten dienen dan ook als ‘overige vervoerskosten’ volledig te worden gerekend tot de in het onderhavige jaar op belanghebbende drukkende reiskosten en zij zijn aftrekbaar voor zover zij de kosten van de maatman overtreffen. Bovendien is het de inspecteur hoe dan ook niet toegestaan om zich in hoger beroep op dit punt voor het eerst op interne compensatie te beroepen, zo stelt belanghebbende.
4.2.2.Volgens belanghebbende heeft de rechtbank ten onrechte geen oordeel gegeven over haar grief dat de inspecteur bij het bepalen van de vervoerskosten van de ‘maatman’ op drie onderdelen is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. In de eerste plaats is de inspecteur volgens belanghebbende ten onrechte uitgegaan van de kosten van een auto uit hetzelfde prijssegment (een middenklasse-auto) als de auto van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat het bij personen met een (ernstige) handicap relatief vaak voorkomt dat zij vanwege aanpassingen aan en/of voorzieningen in de auto, bijvoorbeeld bredere portieren, een lage laadvloer en/of voorzieningen in de auto aangewezen zijn op een grotere en duurdere auto dan voor personen met dezelfde financiële en maatschappelijke positie gebruikelijk is. Omdat het alleszins plausibel is dat de keuze voor een autoklasse samenhangt met de hoogte van het besteedbaar inkomen, had de inspecteur aan de hand van representatieve gegevens moeten vaststellen welke auto(prijs)klasse bij welk type besteedbaar inkomen gebruikelijk is. Bij de toepassing van de voor het onderhavige jaar op zich aanvaardbare gegevens van de door de inspecteur gebruikte ANWB/Nibud tabel uit 2012 wordt bij de in aanmerking te nemen gemiddelde autokosten van de maatman een onderscheid gemaakt tussen de volgende autoklassen: ‘miniklasse’, ‘kleine middenklasse’ en ‘middenklasse’. Aan de hand van een door haar overgelegde CBS-tabel inzake het jaar 2000, waarvan de gegevens door belanghebbende zijn geïndexeerd naar het jaar 2012, heeft belanghebbende beargumenteerd dat voor een gezin van twee personen met een besteedbaar huishoudinkomen tussen € 28.400 en € 42.500 (zoals bij haar het geval is) een kleine middenklasse-auto gebruikelijk is. De door haar gemaakte werkelijke vervoerskosten moeten daarom worden vergeleken met het tabelbedrag van een maatman met een kleine middenklasse-auto, zo stelt belanghebbende. Volgens belanghebbende is het de inspecteur niet toegestaan in hoger beroep het standpunt in te nemen dat de keuze van belanghebbende om een middenklasse-auto (de [auto]) aan te kopen in plaats van een kleine middenklasse-auto, is ingegeven door persoonlijke voorkeur.
4.2.3.Het op grond van de ANWB/Nibud tabel berekende bedrag van € 5.879 aan autokosten voor een kleine middenklasse-auto dient volgens belanghebbende te worden gecorrigeerd met het aantal zakelijk gereden kilometers, inclusief woon-werkkilometers (door belanghebbende berekend op 4.380 kilometer) dat in dit bedrag is begrepen. Uit de volgens vaste jurisprudentie voorgeschreven vergelijkingsmaatstaf vloeit namelijk voort dat bij het bepalen van de maatmankosten ook rekening wordt gehouden met de maatschappelijke positie van de belastingplichtige. Daarom moet haar maatschappelijke positie als niet-werkende in aanmerking worden genomen en dienen de door haar gemaakte autokosten uitsluitend te worden vergeleken met de kosten van de door de maatman gereden privékilometers; uit door haar overgelegde CBS-gegevens (maatwerktabellen) blijkt volgens belanghebbende overigens dat niet-werkenden veel minder privékilometers rijden dan werkenden. Ten onrechte heeft de rechtbank dit argument in onderdeel 16 van haar uitspraak verworpen. Vanwege het algemene belang om de belastingplichtigen te voorzien van de juiste gegevens voor het vaststellen van extra vervoerskosten, verzoekt belanghebbende het Hof de inspecteur op te dragen om door het CBS verdere verfijnde maatwerktabellen te laten opstellen, waarin ook een onderscheid wordt gemaakt tussen werkenden en niet-werkenden.
4.2.4.Voorts verschilt de wijze waarop de afschrijvingskosten van de [auto] worden berekend (degressieve afschrijving) ten onrechte van de wijze waarop in de voor de maatman gehanteerde ANWB/Nibud-tabel rekening wordt gehouden met afschrijvingskosten. Bij de totstandkoming van die tabelcijfers wordt de afschrijving over vier of vijf jaar gemiddeld, hetgeen volgens belanghebbende neerkomt op lineaire afschrijving. Ook deze ongelijkheid, die doorgaans sterk in het nadeel uitvalt van de belanghebbenden, dient te worden gecorrigeerd. De rechtbank heeft hierover ten onrechte geen oordeel gegeven, zo stelt belanghebbende.
4.2.5.Naar het Hof begrijpt, berekent belanghebbende uiteindelijk de maatmankosten voor het onderhavige jaar op ten hoogste € 5.186. Daaraan ligt de volgende specificatie ten grondslag:
- Constante kosten
€ 3.684
- Variabele kosten
(9.490 kilometer* x 0,15825)
€ 1.502
Totaal
€ 5.186
* Als volgt berekend: totaal aantal kilometers dat door de maatman is gereden (13.870 kilometer), minus diens zakelijke kilometers (zijnde 4.380 kilometer; zie 4.2.3).
4.3.1.De inspecteur heeft deze standpunten van belanghebbende betwist. In hoger beroep heeft hij uiteindelijk het standpunt ingenomen dat de huurkosten Zuid-Afrika niet volledig buiten aanmerking moeten worden gelaten (zoals hij in eerste aanleg – subsidiair – had betoogd), maar voor het gedeelte ervan dat het gevolg is van belanghebbendes persoonlijke voorkeur. Volgens de inspecteur bedraagt dit bovenmatige deel van de huurkosten € 998.
4.3.2.Voorts heeft de inspecteur gesteld dat alleen voor aftrek in aanmerking komen de vervoerskosten die in rechtstreeks verband staan met ziekte of invaliditeit. De inspecteur betwist niet dat belanghebbende vanwege haar invaliditeit vaker gebruik moet maken van de auto. Hij betwist echter wél dat bij het bepalen van de omvang van de meerkosten vergeleken moet worden met een ander type auto dan de [auto]. Nog daargelaten of belanghebbende met de door haar overgelegde statistische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat een tweepersoonshuishouden met een besteedbaar inkomen als dat van belanghebbende en haar echtgenoot “gemiddeld” een kleine middenklasse-auto kopen, met een dergelijk statistisch gemiddelde maakt belanghebbende volgens de inspecteur niet aannemelijk dat zij door de in verband met haar invaliditeit aan de auto te stellen eisen een duurdere auto heeft moeten kopen dan zij anders zou hebben gedaan. Ook bepaalde kleine middenklasse-auto’s beschikken volgens de inspecteur over de voor belanghebbende noodzakelijke eigenschappen (automatische versnellingsbak, voldoende ruime instap en voldoende laadruimte voor een rolstoel). Volgens de inspecteur berust de keuze voor de [auto] daarom op persoonlijke voorkeur van belanghebbende en dient de in de jurisprudentie voorgeschreven vergelijkingsmaatstaf te worden toegepast op een maatman met een auto in dezelfde prijsklasse als de auto van belanghebbende.
4.3.3.Volgens de inspecteur is belanghebbendes auto, de [auto] (met een kostprijs van € 40.000 en een cataloguswaarde van € 44.750) een zogenoemde middenklasse-auto in de zin van de door hem bij de berekening van de maatmankosten gebruikte tabel “ANWB2010/ Nibud 2012” (verweerschrift in hoger beroep, bijlage 2). Bij de berekening van de gemiddelde vaste en variabele autokosten van de maatman dient daarom te worden uitgegaan van de gemiddelde kosten van een middenklasse-auto. De rechtbank heeft de maatmankosten dan ook op een te laag bedrag berekend, door de tabel voor een kleine middenklasse-auto toe te passen (zie onderdeel 18 rechtbankuitspraak), zo stelt de inspecteur. De inspecteur verwijst voor wat betreft de onderbouwing van zijn standpunt dat de maatmankosten € 7.368 bedragen naar onder meer (zie verweerschrift in hoger beroep, bijlage 1) Tabel 5.2 (Gemiddeld aantal afgelegde kilometers per dag als autobestuurder naar huishoudsamenstelling, aantal auto’s in het huishouden en het huishoudinkomen, 2007, Huishoudens met 2 of meer rijbewijzen), welke tabel staat in een document getiteld “Maatwerktabellen afgelegde kilometers van huishoudens 2003 – 2007”, gedateerd december 2011. Uit die tabel blijkt dat een stel, zonder kinderen, met één auto en een inkomen van tussen de € 30.000 en € 40.000 per jaar (de maatman volgens de inspecteur) in 2007 38 kilometer per dag reed, derhalve 13.870 kilometer per jaar. De overige variabelen in de berekening heeft de inspecteur gebaseerd op “cijfers van ANWB2010/Nibud 2012”.
4.3.4.De aldus berekende maatmankosten dienen volgens de inspecteur niet te worden gecorrigeerd voor de daarin begrepen zakelijke kilometers; op dit punt heeft de inspecteur zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank (onderdeel 16 rechtbankuitspraak).
4.3.5.Van een te corrigeren ongelijkheid in de berekening van de afschrijvingskosten van de [auto] en de in de gemiddelde kosten van de maatman verwerkte afschrijvingskosten is volgens de inspecteur geen sprake.
4.3.6.De inspecteur berekent de maatmankosten op € 7.368, welke kosten hij als volgt specificeert:
- Constante kosten
€ 5.028
- Variabele kosten
(13.870 kilometer x 0,16875)
€ 2.340
Totaal
€ 7.368
Hij becijfert de voor aftrek in aanmerking komende meerkosten vervolgens op (€ 14.761 -/- € 7.368 = ) € 7.393 -/- € 998 (bovenmatige huurkosten Zuid-Afrika) = € 6.395. Omdat bij de aanslagregeling reeds € 7.811 als zodanig in aanmerking is genomen, betekent dit een en ander dat de aanslag - aldus de inspecteur - eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
4.4.1.Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001, zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten onder andere vervoerskosten die wegens ziekte en invaliditeit zijn gemaakt. De voor aftrek in aanmerking komende kosten dienen rechtstreeks door de ziekte opgeroepen te worden. Kosten die wel verband houden met ziekte of invaliditeit, maar niet in direct verband met de ziekte of invaliditeit staan, kunnen derhalve niet in aftrek worden gebracht. De hiervoor vermelde bepaling in artikel 6.17, eerste lid, Wet IB 2001 is ontleend aan artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). In de wetsgeschiedenis van de Wet IB 2001 (Belastingherziening 2001) is te kennen gegeven dat met de gewijzigde formulering geen inhoudelijke wijziging is beoogd. In de parlementaire geschiedenis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wet van 29 december 2008, Stb. 606) is eveneens aangegeven dat met het zelfstandig opnemen van de uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit in (thans) artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, geen inhoudelijke wijziging is beoogd (zie K
amerstukken II2008/09, 31 706, nr. 3, blz. 47):
“De zelfstandige opneming van uitgaven voor vervoer beoogt geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige bepaling betreffende de aftrekbaarheid van de uitgaven voor vervoer, maar een betere en overzichtelijker indeling van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001. Alle uitgaven voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit blijven aftrekbaar in de vorm en omvang overeenkomstig de huidige regeling. Dit betekent dat aftrek ook mogelijk blijft indien de zieke of invalide belastingplichtige ten opzichte van een vergelijkbare gezonde persoon vanwege zijn ziekte of invaliditeit hogere vervoerskosten maakt. Er bestaat dan recht op aftrek voor het deel dat boven de gebruikelijke vervoerskosten uitkomt.”
4.4.2.De voor de toepassing van artikel 46 Wet IB 1964 gewezen jurisprudentie is derhalve ook van belang voor de interpretatie van de huidige bepaling in de Wet IB 2001. Met betrekking tot de aftrekbaarheid van vervoerskosten als buitengewone last onder het regime van de Wet IB 1964 overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 11 juli 1982 (ECLI:NL:HR: 1982:AW9099, BNB 1984/271) onder meer het volgende:
“4.2. Vervoerskosten - afgezien van die welke voor het verkrijgen van geneeskundige hulp zijn gemaakt - kunnen slechts als tot de buitengewone lasten behorende uitgaven ter zake van invaliditeit in de zin van artikel 46 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden aangemerkt voor zover zij door iemand die niet ziek of invalide is, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet, althans niet tot een bedrag als door de belastingplichtige besteed, zouden zijn gedaan.