ECLI:NL:HR:2003:AN8679

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38367
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • P.J. van Amersfoort
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake inkomstenbelasting en invaliditeitskosten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 14 mei 2002 werd gedaan in de zaak met nummer 00/00772. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, aangeduid als X te Z, was opgelegd voor het jaar 1997. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 57.175. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verlaagde tot ƒ 53.427.

De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. In het cassatieproces heeft belanghebbende een verweerschrift ingediend, waarop de Staatssecretaris een conclusie van repliek heeft gegeven, gevolgd door een conclusie van dupliek van belanghebbende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 november 2003 het beroep in cassatie gegrond verklaard. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling onder andere gekeken naar de vraag of de kosten van een auto, die in verband met invaliditeit zijn gemaakt, kunnen worden aangemerkt als buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door niet uit te gaan van de objectieve meerkosten van het autogebruik door belanghebbende, maar in plaats daarvan de lasten per kilometer van de door het Hof berekende extra kilometers in aanmerking te nemen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat de zaak opnieuw in volle omvang behandeld moest worden.

Uitspraak

Nr. 38.367
21 november 2003
BK
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 mei 2002, nr. 00/00772, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.175, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 53.427. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de kosten van een in verband met invaliditeit gehouden auto die niet zijn aan te merken als kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, of als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek, kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, lid 1, aanhef en letter b, en lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, moet worden bepaald of en in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene.
3.2. Het Hof heeft de autokosten in bovenbedoelde zin van belanghebbende bepaald door uit te gaan van 11.719 door belanghebbende in verband met zijn invaliditeit extra gereden kilometers en deze in aanmerking te nemen naar een variabele kilometerprijs van ƒ 0,33 per kilometer.
3.3. Uit hetgeen in 3.1 is overwogen, volgt dat het in dit geval gaat om de vraag welke objectief te bepalen meerkosten voor autogebruik belanghebbende heeft gemaakt ten opzichte van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren (vgl. HR 15 december 1999, nr. 35157, BNB 2000/61). Het gaat hier dus niet om het vaststellen van de aan een bepaald aantal kilometers verbonden kosten, zoals noodzakelijk kan zijn bijvoorbeeld bij aftrekbare kosten (vgl. HR 13 maart 1985, nr. 22803, BNB 1985/201) of uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud (vgl. HR 15 juli 1998, nr. 33586, BNB 1998/315), in welk geval die kosten moeten worden gesteld op een evenredig deel van de totale kosten.
3.4. Nu het Hof niet is uitgegaan van de objectieve meerkosten van het autogebruik door belanghebbende, maar de lasten per kilometer in aanmerking heeft genomen van een aantal, door het Hof op 11.719 berekende, 'extra kilometers', heeft het een onjuiste maatstaf gehanteerd (vgl. HR 24 januari 2001, nr. 35913, BNB 2001/110). Voorzover in het middel op het voorgaande gerichte klachten besloten liggen, treft het doel.
3.5. Gelet op het onder 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang. Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2003.