4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
19. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanzuiveringstermijn zes maanden bedraagt. In de vergunningen NL/T11/11 en Nl/T11/22 staat in rubriek 13 dat de aanzuiveringstermijn zes maanden bedraagt zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen IM-EX en EX-IM. In de andere drie vergunningen wordt dat onderscheid wel gemaakt. Er kan geen discussie over zijn dat voor de aanzuivering van de invoeraangiften een termijn van zes maanden geldt, want dat is de termijn die geldt nadat de te veredelen goederen zijn geïmporteerd. Bij die aanzuiveringstermijn van zes maanden dient 30 dagen te worden opgeteld voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening. Op twee aangiften na zijn alle aanzuiveringsafrekeningen binnen die termijn ingediend.
20. Verweerder stelt zich op het standpunt dat blijkens de verschillende vergunningen de aanzuiveringstermijn EX-IM drie maanden bedraagt. Dat in de vergunningen NL/T11/11 en NL/T11/22 in rubriek 13 bij aanzuiveringstermijn zes maanden staat, kan eiseres niet baten aangezien in rubriek 19 wel drie maanden staat bij EX-IM. Eiseres moet ook op de hoogte zijn van die termijn van drie maanden, want in slechts enkele gevallen is die termijn niet gehaald. De kennis bij eiseres was aanwezig dat zes maanden een algemene termijn is, maar dat de specifieke regeling van drie maanden aanzuivering EX-IM in rubriek 19 staat. Als er al sprake zou zijn van een vergissing in rubriek 13 dan is die kenbaar voor eiseres, aldus verweerder.
21. De rechtbank stelt vast dat in de aan eiseres verleende vergunningen NL/T11/11 en NL/T11/22 in rubriek 13 een ‘aanzuiveringstermijn’ van zes maanden staat vermeld. In rubriek 19 ‘voorafgaande uitvoer’ is ingevuld ‘EX-IM 3 maanden’. In de meest recent verstrekte drie vergunningen is in rubriek 13 de aanzuiveringstermijn bij EX-IM bepaald op drie maanden. Hieruit volgt dat eiseres vanaf de eerste exportdatum drie maanden de tijd heeft om equivalente goederen in te voeren. Uit artikel 543 TCDW vloeit voort dat bij toepassing van de regeling actieve veredeling met voorafgaande uitvoer de termijn waarbinnen de niet-communautaire goederen voor de regeling moeten worden aangegeven, niet langer mag zijn dan drie maanden voor onder een gemeenschappelijke marktordening vallende goederen; voor deze goederen kan deze termijn niet worden verlengd. Omdat sprake is van goederen die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen, geldt op grond van voormelde bepaling een aanzuiveringstermijn van drie maanden.
Nog daargelaten of voornoemde bepalingen in de vergunningen bij eiseres tot verwarring hebben geleid of hebben kunnen leiden, kan dit eiseres reeds niet baten omdat het om een dwingendrechtelijke bepaling gaat die rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten en niet door een bepaling in een vanwege de autoriteiten verstrekte vergunning opzij kan worden gezet. Deze grief faalt.
22. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat er geen douaneschuld kan ontstaan, omdat er bij de regeling actieve veredeling met equivalentieverkeer en voorafgaande uitvoer geen fiscaal risico is. Dat is ook de reden dat er geen zekerheid hoeft te worden gesteld. De aanzuiveringsafrekening is in dit feitencomplex slechts een administratieve vastlegging.
23. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het in algemene zin wel eens is met de gedachte dat bij de regeling actieve veredeling met voorafgaande uitvoer geen fiscaal/financieel risico aanwezig is. Bij het niet voldoen aan de vergunningsvoorwaarden is er echter wel een controlerisico en het niet voldoen aan de bij de regeling passende verplichtingen is formeel voldoende voor het uitreiken van een utb.
24. Het standpunt van eiseres leidt niet tot het door haar gewenste resultaat op grond van hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in zijn arrest van 6 september 2012, zaak C-262/10 (Döhler Neuenkirchen GmbH) heeft overwogen:
“40 In herinnering moet worden gebracht dat de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem een uitzonderlijke maatregel vormt die ertoe strekt de afwikkeling van bepaalde economische activiteiten vlotter te laten verlopen. Deze regeling veronderstelt de aanwezigheid, op het douanegebied van de Unie, van niet-communautaire goederen waarvoor een risico bestaat dat zij in het economische circuit van de lidstaten terechtkomen zonder te zijn ingeklaard (zie arrest van 15 juli 2010, DSV Road, C-234/09, Jurispr. blz. I-7333, punt 31).
41 Aangezien deze regeling voor de hand liggende risico’s inhoudt voor de juiste toepassing van de douanevoorschriften van de Unie en voor de inning van de douanerechten, moeten de begunstigden ervan de daaruit voortvloeiende verplichtingen strikt nakomen. De gevolgen die zij ondergaan bij niet-nakoming van hun verplichtingen moeten dus eveneens strikt worden uitgelegd (zie arrest van 14 januari 2010, Terex Equipment e.a., C-430/08 en C-431/08, Jurispr. blz. I-321, punt 42).
42 Zoals de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie heeft benadrukt, is het dus door de beëindiging van de regeling actieve veredeling op basis van de daarbij behorende aanzuiveringsafrekening dat, in afwijking van de algemene regeling, het uiteindelijke lot van de ingevoerde goederen wordt bepaald. De afrekening vormt dus een kerndocument voor de werking van de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem, dat van bijzonder belang is voor het douanetoezicht in het kader van deze douaneregeling, wat ook blijkt uit de gedetailleerde gegevens die deze afrekening volgens artikel 521, lid 2, van de uitvoeringsverordening moet bevatten en de verplichting om ze binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn in te dienen, zoals bepaald in artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening.
43 Bijgevolg vormt in omstandigheden zoals die van het hoofdgeding, het ontstaan van een douaneschuld geen strafmaatregel, maar moet het worden beschouwd als het gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarden voor de verkrijging van het voordeel dat voortvloeit uit de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem. Deze regeling houdt immers de toekenning in van een voorwaardelijk voordeel waarop geen aanspraak bestaat indien niet is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden, in welk geval de schorsing niet meer geldt en de heffing van douanerechten bijgevolg gerechtvaardigd is.
44 Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat artikel 859 van de uitvoeringsverordening een regelmatig tot stand gekomen uitputtende regeling van de verzuimen in de zin van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek behelst, die „zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling” (arrest van 11 november 1999, Söhl & Söhlke, C-48/98, Jurispr. blz. I-7877, punt 43). In het hoofdgeding heeft de verwijzende rechter zijn prejudiciële vraag geformuleerd op basis van de veronderstelling dat niet is voldaan aan de voorwaarden van voornoemd artikel 859.
45 Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de schending van een met de regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem verbonden verplichting, waaraan na de beëindiging van de betrokken douaneregeling moet worden voldaan, in casu de verplichting om de aanzuiveringsafrekening binnen de door artikel 521, lid 1, eerste alinea, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening voorgeschreven termijn van 30 dagen in te dienen, voor alle aan te zuiveren goederen een douaneschuld doet ontstaan met toepassing van artikel 204, lid 1, sub a, van het douanewetboek tenzij is voldaan aan de voorwaarden van artikel 859, punt 9, van de uitvoeringsverordening.”
Uit vorenstaande overwegingen blijkt dat het niet nakomen van de met een regeling actieve veredeling in de vorm van het schorsingssysteem samenhangende verplichtingen in beginsel een douaneschuld doet ontstaan op grond van artikel 204, eerste lid, sub a, van het CDW zodat niet gezegd kan worden dat er geen financieel belang is. Of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 859, negende lid, van de TCDW wordt hierna beoordeeld.
25. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat sprake is van een verzuim zonder werkelijke gevolgen als bedoeld in artikel 859 van de TCDW. Er is geen sprake van duidelijke nalatigheid van de zijde van eiseres. Zij heeft immers binnen zes maanden en 30 dagen de aanzuiveringsafrekening ingestuurd en dat is binnen de door haar gestelde termijn. Bovendien is de regeling actieve veredeling met equivalentieverkeer en voorafgaande import of export een complexe regeling en eiseres is geen specialist op dit terrein.
Zij heeft voorts contact gezocht met het HPA en afgestemd waaraan de vergunning moest voldoen. Zij was en is geheel te goeder trouw. Verder valt niet in te zien waarom de termijn voor de aanzuiveringsafrekening niet zou zijn verlengd als dit tijdig was aangevraagd en overigens kan de inspecteur de termijn ambtshalve verlengen.
26. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van nalatigheid van de vergunninghouder aangezien er sprake is van het jarenlang veelvuldig overschrijden van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening. Er is geen sprake van een incidenteel te pardonneren verzuim.
27. De rechtbank stelt vast dat verweerder in 25 gevallen heeft nagevorderd in verband met het overschrijden van de aanzuiveringstermijn van drie maanden. Omdat op grond van artikel 543, tweede lid, van de TCDW de aanzuiveringstermijn is bepaald op drie maanden en deze termijn niet is, en blijkens dit artikel evenmin kan worden verlengd, kan aan een situatie als bedoeld in artikel 859, negende lid, van de TCDW niet worden toegekomen. Verweerder heeft de utb derhalve terecht uitgereikt. Bij deze stand van zaken kan het geschilpunt omtrent de vraag of sprake is van ‘kennelijke nalatigheid’ onbesproken blijven.
28. Eiseres betoogt voorts dat haar een beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel zoals vastgelegd in het Handvest van Grondrechten van de EU en artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW. Verweerder heeft gedurende jaren nagelaten om de door eiseres ingediende aanzuiveringsafrekeningen te controleren, terwijl de ‘douaneaangifte’ alle voor de toepassing van de betrokken regeling vereiste feitelijke gegevens bevatte. Afzien van een controle leidt tot een actieve gedraging. Bovendien heeft eiseres in het kader van de aanvraag van de vergunning overleg gehad met het HPA en er is op geen enkel moment door de ambtenaren aangegeven dat sprake was van een mogelijk verzuim bij het indienen van de aanzuiveringsafrekening. Ook niet nadat verweerder een controle heeft uitgevoerd op de werking van de regeling actieve veredeling bij eiseres.
29. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen tussentijdse controleplicht bestaat. De door de douane uitgevoerde controle zag niet op de aan eiseres verleende vergunningen actieve veredeling (schorsingssysteem) omdat die controle (thans) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ligt.
30. Het HvJ heeft in zijn arrest van 1 april 1993 met nummer C-250/91 (Hewlett Packard France) onder meer het volgende overwogen:
19 Wat de omstandigheid betreft dat de bevoegde autoriteiten geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de goederen door de belastingschuldige in zijn douaneaangifte, volgt uit het arrest Foto-Frost (reeds aangehaald, r.o. 24) [22 oktober 1987, C-341/85], dat er in een dergelijk geval sprake is van een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten indien de douaneaangifte van de belastingschuldige alle voor de toepassing van de betrokken regeling vereiste feitelijke gegevens bevatte, zodat een latere controle waartoe de bevoegde instanties eventueel zouden overgaan, geen nieuwe gegevens aan het licht kan brengen.
20 Dit is met name het geval, wanneer alle door de belastingschuldige ingediende douaneaangiften volledig waren in die zin, dat zij met name, naast de aangegeven tariefpost, de beschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur bevatten, en wanneer gedurende een betrekkelijk lange periode een groter aantal importen heeft plaatsgevonden, zonder dat er met betrekking tot de tariefpost ooit bezwaar is gemaakt.
31. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten waaraan eiseres het gewettigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij de aanzuiveringsafrekeningen tijdig heeft ingediend dan wel dat aan de niet tijdige indiening van de aanzuiveringsafrekeningen geen gevolgen zouden worden verbonden. Er is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW zodat verweerder terecht tot een boeking achteraf is overgegaan. Anders dan eiseres veronderstelt, heeft verweerder in dit verband geen controleverplichting.
Van een actieve gedraging is geen sprake, omdat de controle die verweerder begin 2013 heeft uitgevoerd blijkens de aankondigingsbrief van de controle en het controlerapport geen betrekking heeft op de vergunning(en) AV/S. In onderdeel 3.8 van het controlerapport staat uitdrukkelijk vermeld dat het HPA beoordeelt of het gebruik van de vergunning(en) binnen de kaders valt en dat het HPA is belast met de administratieve uitvoering van de regeling. Er is in het rapport geen aanwijzing te vinden dat de regeling AV/S is gecontroleerd en de aanzuivering van de regeling is afgewikkeld. Voor zover eiseres veronderstelt dat sprake is van een passieve gedraging zoals bedoeld in het arrest C-250/91 van het HvJ (Hewlett Packard France) volgt de rechtbank eiseres evenmin. In dergelijke gevallen is enkel sprake van een vergissing als voldaan is aan de specifieke voorwaarden zoals vermeld in voormeld arrest. Het moet dan gaan om een passief optreden van de douane gedurende langere tijd terwijl bij een simpele vergelijking van de relevante gegevens het onmiddellijk duidelijk moet zijn dat de gegevens niet juist kunnen zijn. Omdat eiseres de aanzuiveringsafrekeningen niet steeds te laat heeft ingediend, is het negeren van de termijnoverschrijding in enkele gevallen onvoldoende om te kunnen spreken van gewekt vertrouwen. Hierbij is van belang dat eiseres een professionele marktdeelnemer is van wie mag worden gevraagd dat zij, in geval van twijfel over de juiste toepassing van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering of niet-naleving een douaneschuld kan doen ontstaan, zich informeert en onderzoek verricht opdat de betrokken bepalingen niet worden overtreden. Zij kan zich daarbij niet verschuilen achter een medewerker die zij met de uitvoering van de regeling heeft belast en van wie zij zelf beweert dat die onvoldoende materiedeskundig is. De door eiseres nader overgelegde stukken maken dit, voor zover van belang, niet anders.
32. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”