4.1.De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
9. Volgens artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), tekst 2013, wordt in die wet onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting.
10. Artikel 34 van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2013, luidt als volgt:
“Ter vergemakkelijking van de heffing van de inkomstenbelasting kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ingevolge welke de loonbelasting mede wordt geheven van natuurlijke personen die:
(…)
b. uitkeringen genieten ter vervanging van gederfde of te derven periodieke uitkeringen of verstrekkingen (…)”.
11. Aan artikel 34 Wet op de loonbelasting 1964 is uitvoering gegeven in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, tekst 2013, op grond waarvan is bepaald dat loonbelasting mede wordt geheven ter zake van uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten. In het tweede lid van artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 zijn de in het eerste lid van die bepaling bedoelde inkomsten aangemerkt als ‘loon uit vroegere dienstbetrekking’ [het Hof leest: ‘loon uit vroegere arbeid’].
12. Artikel 8.1. van de Wet IB 2001, tekst 2013, luidt – voor zover relevant – als volgt:
“1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. arbeidsinkomen: het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.
2. (…).”
13. Artikel 8.11 van de Wet IB 2001 luidt – voor zover relevant – als volgt:
“De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet.”
14. Eiser heeft ter zitting gesteld dat het Uwv de Wajong-uitkering kwalificeert als loon en dat hij het ook als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ervaart, aangezien de Wajong-uitkering een aanvulling is op zijn salaris bij de supermarkt.
15. Gelet op vorenstaande wetsartikelen geldt echter dat een Wajong-uitkering op basis van fiscale wet- en regelgeving dient te worden gekwalificeerd als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiser dan ook terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking aangemerkt en eiser geen volledige arbeidskorting toegekend.
16. Voor zover eiser met zijn stellingen een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank dat eiser aan het vooraf ingevulde aangifteformulier niet het rechtens te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het belastbaar inkomen dienovereenkomstig zou worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om de aangifte op juistheid te controleren en eventueel te wijzigen of aan te vullen alvorens deze in te dienen. Verweerder heeft ter zitting overigens gesteld dat in de vooraf ingevulde aangifte de Wajong-uitkering goed was gerubriceerd, en heeft hierbij verwezen naar bijlage 8 bij het verweerschrift. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht niet te twijfelen aan de juistheid van deze bijlage, maar hij kan thans niet met zekerheid zeggen hoe de Wajong-uitkering in de vooraf ingevulde aangifteformulier was opgenomen. Nu eiser, op wie op dit punt de bewijslast rust, niet aannemelijk kan maken dat in de door de Belastingdienst uitgereikte vooringevulde aangifte al sprake was van onjuiste rubricering van de Wajong-uitkering, is de rechtbank van oordeel dat eiser zich niet met succes op het vertrouwensbeginsel kan beroepen. Ook voor zover eiser heeft gesteld dat hij aan de voorlopige aanslag het rechtens te honoreren vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij in aanmerking komt voor de – naar aanleiding van de voorlopige aanslag – verleende teruggaaf, kan de rechtbank hem niet volgen. Een voorlopige aanslag schept slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en wordt vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door verweerder gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag ligt een grondig onderzoek van verweerder niet voor de hand. Ter zake van het uitbetalen van de arbeidskorting op de voorlopige aanslag is voorts geen sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Daarvoor is immers vereist dat een belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan verweerder heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aannemen dat verweerder met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vergelijk Hoge Raad 17 januari 2003, nummer 37 463, ECLI:NL:HR:2003:AF2996). Die situatie doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van door verweerder gewekt vertrouwen dat rechtens gehonoreerd dient te worden. (…)”