ECLI:NL:GHAMS:2017:3898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
200.182.942/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst en verjaringstermijn in effectenleasezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een leaseovereenkomst tussen [appellant] en Dexia Nederland B.V. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B. Maliepaard, had hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter in Amsterdam van 21 mei 2015 en 1 oktober 2015. De kern van de zaak betreft de vraag of de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De appellant stelde dat de verjaringstermijn was gestuit door een collectieve procedure die op 13 maart 2003 was aangespannen tegen Dexia. Het hof oordeelde dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst inderdaad was gestuit door deze collectieve procedure en dat de vernietiging tijdig was ingeroepen. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en verklaarde voor recht dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd. Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 3.467,30 aan de appellant, evenals de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van verjaringstermijnen en de stuitende werking van collectieve procedures in het civiele recht.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.182.942/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3263048 DX EXPL 14-329
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 september 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 december 2015 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van (het hof leest:) 21 mei 2015 en 1 oktober 2015, in de procedure krachtens art. 96 Rv onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie en verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. Partijen hebben zich expliciet het recht voorbehouden om in hoger beroep te komen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] , met een productie;
- antwoordakte van Dexia, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en — voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad — voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd, dat Dexia aan [appellant] zal terugbetalen hetgeen hij ingevolge het vonnis van 1 oktober 2015 onverschuldigd heeft betaald, met rente, en dat de vorderingen van Dexia alsnog worden afgewezen, met beslissing over de proceskosten en nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten.
Zowel [appellant] als Dexia heeft in hoger beroep bewijs van zijn respectievelijk haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis van 21 mei 2015 onder 1.2 tot en met 1.6 feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van art. 7:907 lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in art. 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de door [appellant] op 20 april 2001 met Dexia gesloten leaseovereenkomst (hierna: de leaseovereenkomst). Ten aanzien van de leaseovereenkomst heeft de echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), bij aangetekende brief van 6 januari 2006 de nietigheid ingeroepen. Dexia heeft deze brief ontvangen op 23 januari 2006.
3.3
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van art. 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van art. 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit art. 3:52 lid 1, aanhef en onder d BW in samenhang met art. 1:89 lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens art. 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge art. 3:52 lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst.
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
In het kader van het gezamenlijke verzoek van partijen ex art. 96 Rv heeft de kantonrechter [appellant] en [X] als getuigen gehoord. In het bestreden vonnis van 21 mei 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het beroep van Dexia op verjaring slaagt en de vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen. De vordering van Dexia in reconventie heeft de kantonrechter in het vonnis van 1 oktober 2015 tot een bedrag van € 2.333,41 toegewezen.
3.6
Met grief 1 beroept [appellant] zich op stuiting van de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst. Daartoe doet [appellant] , onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018), een beroep op de stuitende werking van de collectieve procedure die de Stichting Eegalease en de Consumentenbond bij dagvaarding van 13 maart 2003 tegen Dexia aanhangig hebben gemaakt (hierna: de collectieve procedure) alsmede van het op 18 november 2005 bij dit hof ingediende verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de in de collectieve procedure op 23 juni 2005 getroffen schikking (de WCAM-overeenkomst), en de tijdige inroeping van de vernietiging bij brief van 6 januari 2006.
3.7
Dienaangaande geldt het volgende. De Hoge Raad besliste in zijn arrest van
9 oktober 2015 (onder meer) dat de stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van op die collectieve actie aansluitende individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens art. 1:89 BW. Een dergelijke buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft bovendien te gelden als een nieuwe eis in de zin van art. 3:316 lid 2 BW. Ten slotte besliste de Hoge Raad dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden nadat het geding is beëindigd is verstreken, tijdig is uitgebracht. Het geding moet worden geacht te zijn geëindigd als bedoeld in art. 3:316 lid 2 BW met de beslissing van 25 januari 2007 op het verzoek tot verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst (zie hiervoor in 3.1), zodat uiterlijk op 25 juli 2007 een vordering of buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging van de leaseovereenkomst diende te worden ingesteld, respectievelijk uitgebracht (HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Hetgeen Dexia verder nog naar voren brengt ter betwisting van de stuitende werking van de collectieve procedure faalt, gelet op hetgeen is overwogen en beslist in genoemde arresten van de Hoge Raad.
3.8
Uit het voorgaande volgt dat de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomst is gestuit door de dagvaarding van 13 maart 2003 in de collectieve procedure en dat, nu de collectieve procedure is geëindigd op 25 januari 2007, met de brief van 6 januari 2006 de leaseovereenkomst tijdig is vernietigd. Nu grief 1 slaagt behoeven de overige grieven geen behandeling.
3.9
De vordering van [appellant] zal worden toegewezen evenals de vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 3.467,30 dat [appellant] ter uitvoering van het vonnis van 1 oktober 2015 aan Dexia heeft betaald, nu Dexia die vordering niet heeft betwist. De vordering van Dexia zal alsnog worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de leaseovereenkomst van 20 april 2001 met nummer [nummer] rechtsgeldig is vernietigd op grond van art. 1:88 en 1:89 BW;
veroordeelt Dexia tot (terug)betaling van het bedrag van € 3.467,30 dat [appellant] ter uitvoering van het vonnis van 1 oktober 2015 aan haar heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling aan Dexia tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst de vordering van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] begroot op € 77,- aan verschotten en € 300,- voor salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 408,19 aan verschotten en € 632,- voor salaris en € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.