Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[geïntimeerde 1],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van een appellante die gemachtigd wil worden om haar woning te verkopen. De appellante, die in financiële problemen verkeert, heeft de wens om haar schulden te saneren via de wettelijke schuldsanering. Echter, zij is medegerechtigd aan de woning, wat haar toegang tot de schuldhulpverlening bemoeilijkt. Het hof heeft eerder in een tussenarrest geoordeeld dat de appellante onvoldoende gronden heeft aangevoerd om te stellen dat zij niet tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten, ondanks haar medegerechtigdheid op een erfpachtrecht dat met een hypotheekrecht is belast.
Tijdens de comparitie van partijen, die op 25 januari 2017 heeft plaatsgevonden, is geprobeerd een minnelijke regeling te bereiken. De partijen hebben vervolgens op 30 mei 2017 elk een akte genomen en de appellante heeft gereageerd op de akten van de geïntimeerde en ABN Amro. De geïntimeerde heeft een betalingsregeling getroffen met ABN Amro, waarbij hij in zes maandelijkse termijnen een krediet van € 30.000 zal aflossen. Het hof heeft de partijen de gelegenheid gegeven om zelf tot een verdeling van de woning te komen, maar heeft ook aangegeven dat als er geen akte van verdeling is verleden voor 1 januari 2018, het hof zal beslissen op de vordering tot verdeling.
Het hof heeft in zijn beslissing benadrukt dat partijen goed voorbereid moeten zijn op de cijfermatige kant van de zaak en dat relevante gegevens over de waarde van het erfpachtrecht en de schulden moeten worden verstrekt. De comparitie van partijen is gelast om de benodigde informatie te verkrijgen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden en partijen opgedragen om uiterlijk één week voor de comparitie de relevante stukken in kopie over te leggen aan het hof en de wederpartij.