In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2008 tot en met 2014. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat deze te laat waren ingediend. Belanghebbende stelde dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving omtrent forensenbelasting en dat de gemeente hem niet had geïnformeerd over de verschuldigdheid van deze belasting. Het Hof oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het op de hoogte zijn van de regelgeving. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat deze onbevoegd was om te oordelen over het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen, omdat hiertegen geen bezwaar of beroep openstond. Het Hof vernietigde echter de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de onbevoegdverklaring betrof, en verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het besluit van de heffingsambtenaar om geen ambtshalve vermindering te verlenen. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan belanghebbende moest worden terugbetaald.