In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. Belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding een onjuist tarief had gehanteerd voor de bezwaarfase. Het Hof concludeerde dat de waarde per punt voor proceshandelingen in de bezwaarfase € 246 moest zijn in plaats van de door de rechtbank toegepaste € 244. Het Hof oordeelde verder dat de rechtbank ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 had gehanteerd voor de beroepsfase, terwijl deze in de bezwaarfase op 1,0 had moeten worden vastgesteld. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft de kostenvergoeding en stelde de te vergoeden proceskosten opnieuw vast op € 493,50 voor de bezwaar- en beroepsfase en € 371,25 voor het hoger beroep. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 124 aan belanghebbende.