2.2Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 11 en 13 september 2017 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
Aan de verdachte zijn negen misdrijven tenlastegelegd, waarvan de feiten 1 tot en met 8 zien op seksuele handelingen met anderen (de artikelen 242, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht) en feit 9 liet vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal betreft (artikel 240b van liet Wetboek van Strafrecht).
Op de op 16 december 2016 gehouden regiezitting heeft de raadsman onder andere verzocht getuigen te horen, onder wie: [E.B.] . [P.B.] , [B.Z.] , [T.S.] , [M.B.] , [Y.D.] , [N.R.] , [A.D.] , [C.K.] , [L.G.] , [T.L.] , [C.M.] en [R.B.] .
Het hof heeft bij beslissing van 23 december 2016 het verzoek [E.B.] en [mevr. E.B.] te horen toegewezen en de overige verzoeken afgewezen.
Op 7 juni 2017 is [E.B.] - door tussenkomst van de raadsheer-commissaris - in een studio gehoord door zedenrechercheurs. Op diezelfde dag is [mevr. E.B.] bij de raadsheer-commissaris gehoord.
Bij brief van 19 juli 2017 heeft de raadsman van de verdachte aan het hof bij wijze van “aanvullende onderzoekswensen” opgave gedaan van de namen van te horen getuigen.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 11 september 2017 heeft de raadsman verzocht de volgende personen als getuigen te horen:
A.
De in de tenlastelegging genoemde aangevers [B.Z.] , [P.B.] , [T.S.] ,[M.B.] , [Y.D.] , [N.R.] en [A.D.] .
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman betoogd dat uit het - door tussenkomst van de raadsheer-commissaris in een studio gehouden verhoor van [E.B.] blijkt dat (beloofde en uitbetaalde) financiële vergoedingen voor [E.B.] de enige reden vormden met de verdachte seksuele handelingen te verrichten en dat geen sprake was van (andere) feitelijkheden van de kant van de verdachte die hem brachten tot die seksuele handelingen of waaraan hij geen weerstand kon bieden. De verdediging wenste voornoemde personen te horen over onder andere “de stelling van die [E.B.] dat geld het enige was waardoor zij seksuele handelingen met cliënt hebben verricht”, aldus de raadsman.
B. De in het dossier voorkomende getuigen [C.K.] , [L.G.] en [T.L.] .
De raadsman heeft ten aanzien van hen aangevoerd dat uit voormeld verhoor van [E.B.] volgt dat zij aanwezig waren bij diverse opnamen (van seksuele handelingen) of daaraan hebben deelgenomen, zodat zij uit eigen waarneming kunnen verklaren dat er niets tegen hun wil of tegen de wil van de in de tenlastelegging genoemde aangevers is gebeurd.
C. [J.S.] , [C.M.] en [R.B.] .
Zij dienden vo1gens de raadsman te worden gehoord omdat zij volgens de verklaring van [mevr. E.B.] bij de raadsheer-commissaris kunnen verklaren over de betrouwbaarheid van onder anderen [E.B.] .
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen inwilliging van de verzoeken.
Na beraad in raadkamer heeft de voorzitter namens het hof medegedeeld dat het hof op de verzoeken pas zou beslissen nadat de zaak ter terechtzitting zou zijn behandeld.
Aan het einde van de behandeling van de zitting op 11 september 2017 heeft de verdediging verzocht om een beslissing van het hof op de verzoeken.
Aan de verdediging is medegedeeld dat de behandeling van de feiten nog niet was afgerond en dat op de verzoeken zou worden teruggekomen op de terechtzitting van 13 september 2017, op welke dag het vervolg van de behandeling van de feiten was gepland.
Op 13 september 2017 heeft het hof de bespreking van de tenlastegelegde feiten met de verdachte afgerond.
Na beraad in raadkamer heeft de voorzitter namens het hof medegedeeld dat het hof langere tijd nodig had over de verzoeken te beraadslagen en dat de beslissing op die verzoeken op 28 september2017 zou worden medegedeeld.
De raadsman heeft hierop te kennen gegeven het hof dringend te verzoeken al op 13 september 2017 uitsluitsel te geven over de verzochte getuigen op de grond dat hij bij het uitblijven van een beslissing van het hof op de verzoeken niet in staat was pleidooi te houden/voeren.
Vóór aanvang van het requisitoir van de advocaat-generaal heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof bereid was tegemoet te komen aan het “dringende verzoek” van de raadsman en heeft zij als voorlopige beslissingen en overwegingen van het hof het volgende medegedeeld:
A. Het verzoek de genoemde personen ( [B.Z.] , [P.B.] , [T.S.] , [M.B.] , [Y.D.] , [N.R.] en [A.D.] ) te horen, berust op de stelling dat financiële vergoedingen voor [E.B.] de enige reden vormden met de verdachte seksuele handelingen te verrichten. Deze stelling mist feitelijke grondslag, nu [E.B.] in bedoeld verhoor, evenals in eerdere verhoren, te kennen heeft gegeven dat ook andere omstandigheden hem noopten tot het plegen/ondergaan van seksuele handelingen met de verdachte. Gelet op de motivering van het verzoek ziet het hof dan ook vooralsnog geen noodzaak de getuigen te horen.
B. Het verzoek [C.K.] , [L.G.] en [T.L.] als getuigen te horen, wordt eveneens bij gebrek aan noodzaak voorshands afgewezen. Het is geenszins aannemelijk geworden (en ook niet aangevoerd) dat zij bij alle seksuele handelingen van de aangevers met de verdachte aanwezig waren. Zij kunnen niet uit eigen waarneming verklaren over de seksuele handelingen waar zij niet bij aanwezig waren. Voorts heeft te gelden dat de wilsvorming voornamelijk een psychisch proces is en dat indezezaak moet worden aangenomen dat de gevraagde getuigen niet kunnen verklaren over de wilsvorming bij anderen.
C. Het is aan het hof de vertrouwbaarheid van verklaringen van getuigen te beoordelen. [J.S.] , [C.M.] en [R.B.] zijn volgens de verklaring van de verdachte niet aanwezig geweest bij enige seksuele handeling. Gelet op het voorgaande en op de onderbouwing van het verzoek acht liet hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk.
De raadsman heeft hierop medegedeeld dat voornoemde beslissingen van het hof, met name met betrekking tot het onder B overwogene, de verdediging aanleiding gaven het gehele hof te wraken, zulks op de grond dat het hof met zijn oordeel dat [C.K.] , [L.G.] en [T.L.] niet kunnen verklaren over de wil van de aangevers, vooruitloopt op de resultaten van de eventuele verhoren, hetgeen in strijd is met de waarheidsvinding en het verdedigingsbelang, waardoor bij de verdediging vrees voor enige vooringenomenheid is ontstaan.
Na een onderbreking van het onderzoek heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof als grondslag van het wrakingsverzoek het volgende heeft genoteerd:
“Het hof loopt met zijn beslissing onder B vooruit op hetgeen de getuigen kunnen verklaren over de wil van een ander. Dit is in strijd met de waarheidsvinding en het verdedigingsbelang. Dat leidt tot vrees voor enige vooringenomenheid”.
De raadsman geeft te kennen dat dit een juiste formulering is van de grondslag van het wrakingsverzoek met dien verstande dat zijn wrakingsverzoek ook berust op de onder A en C genoemde beslissingen van het hof.