In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, was aangeklaagd voor het telen en voorhanden hebben van hennepplanten in de periode van 1 december 2007 tot en met 14 december 2009. De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen van ongeveer 936 hennepplanten in een pand aan de Landsmeerdijk in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 mei 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij, maar enkel als katvanger fungeerde. Het hof oordeelde dat het alternatieve scenario van de verdachte niet op voorhand onwaarschijnlijk was, omdat de hennepkwekerij professioneel was opgezet en het moeilijk te geloven was dat de verdachte dit alleen had gedaan. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het telen van hennep, maar het hof achtte wel bewezen dat hij de hennepplanten voorhanden had.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarvan de uitvoering werd opgeschort, en een taakstraf van 180 uren. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor opiumwetdelicten. Het hof hield rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor first offenders, maar zag geen aanleiding om de taakstraf te verlagen. De op te leggen straffen zijn gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.