ECLI:NL:GHAMS:2017:36

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
13/741116-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gevangenneming niet-ontvankelijk na eerder beroep tegen gevangenhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2016, waarin de gevangenneming van de verdachte werd bevolen. De verdachte, geboren in 1993 en thans verblijvende in het huis van bewaring Zwaag, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een bevel tot gevangenhouding dat op 20 juni 2016 was gegeven in verband met de verdenking van diefstal met geweld en/of bedreiging. Dit eerdere beroep was door de rechtbank afgewezen op 13 juli 2016. Na een pro forma behandeling op 15 september 2016 werd de voorlopige hechtenis opgeheven, maar op 23 november 2016 werd de verdachte opnieuw veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de rechtbank ook een bevel tot gevangenneming gaf. Het hof heeft vastgesteld dat de (hernieuwde) gevangenneming enkel was gebaseerd op een andere waardering van het bewijs, zonder dat er sprake was van een wijziging van de verdenking. Volgens artikel 71, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is het niet mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een bevel tot verlenging van de gevangenhouding als er al eerder beroep is ingesteld. Het hof concludeert dat deze beperking ook geldt voor het hoger beroep tegen de gevangenneming, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep. Het hof wijst de verdachte erop dat hij op elk moment om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis kan vragen in het kader van de strafprocedure.

Uitspraak

13/741116-16
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in het huis van bewaring Zwaag te Zwaag,
tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2016, houdende bevel tot zijn gevangenneming.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2016, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. P. Scholte.

De beoordeling

Bij beschikking van 20 juni 2016 heeft de rechtbank in de zaak met bovengenoemd parketnummer de gevangenhouding van de verdachte bevolen ter zake van de verdenking van diefstal met geweld en/of bedreiging. De verdachte heeft daartegen beroep ingesteld. Het hof heeft dit beroep bij beschikking van 13 juli 2016 afgewezen.
Na de pro forma behandeling van 15 september 2016 is de voorlopig hechtenis van de verdachte opgeheven omdat de rechtbank op dat moment onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig achtte voor continuering daarvan.
Bij vonnis van 23 november 2016 heeft de rechtbank de verdachte ter zake van de hiervoor genoemde strafbare feiten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar. Van dit vonnis is inmiddels hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de rechtbank bij beschikking van gelijke datum de gevangenneming van de verdachte bevolen, waarbij ten aanzien van het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte is verwezen naar het veroordelend vonnis. Het nu aan de orde zijnde beroep richt zich tegen dit bevel gevangenneming.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of het bepaalde in artikel 71, tweede lid, Sv in de weg staat aan de ontvankelijkheid van dit beroep. Het stelt daarbij vast, in overeenstemming met de standpunten van de advocaat en de advocaat-generaal op dit punt, dat de (hernieuwde) gevangenneming louter is gebaseerd op een andere waardering van het tegen de verdachte aanwezige bewijsmateriaal ter zake van nog steeds dezelfde verdenking. Er is geen sprake geweest van aanvulling of wijziging van die verdenking overeenkomstig het bepaalde in artikel 67b, eerste lid, Sv.
Uit artikel 71, tweede lid, Sv, volgt dat het niet mogelijk is hoger beroep in te stellen tegen een bevel tot verlenging van de gevangenhouding in het geval dat reeds eerder beroep tegen het bevel gevangenhouding zelf of een verlenging daarvan is ingesteld. Het hof is van oordeel dat
13/741116-16
deze beperking ook geldt indien hoger beroep wordt ingesteld tegen een bevel gevangenneming
wanneer al eerder hoger beroep is ingesteld tegen de gevangenhouding of de verlenging daarvan in dezelfde zaak.
Gelet op het vorenstaande kan de verdachte niet worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Voor de volledigheid en ter voorlichting van de verdachte merkt het hof nog op dat de verdachte in het kader van de strafprocedure in hoger beroep desgewenst op ieder moment opheffing en/of schorsing van de voorlopige hechtenis kan vragen.

De beslissing

Het hof:
VERKLAART het beroep tegen de bestreden beslissing niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven op 4 januari 2017 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M.F.J.M. de Werd en A.M. Ruige, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 4 januari 2017,
de advocaat-generaal