In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 11 september 2016 te Uithoorn. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van twee personen, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit en een baksteen heeft getoond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte werd eerder niet veroordeeld en het hof heeft de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers in overweging genomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 250 euro, subsidiair vijf dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft eenzelfde straf gevorderd. Het hof heeft de straf bevestigd, maar met de toevoeging dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.