ECLI:NL:GHAMS:2017:3245
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering op basis van oude wetgeving en overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verschillende misdrijven, waaronder drugshandel en witwassen. De rechtbank had in eerste aanleg de ontnemingsvordering toegewezen, maar het hof heeft deze vordering afgewezen. Het hof oordeelde dat de oude wetgeving, artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, van toepassing was en dat niet was voldaan aan de voorwaarden die in deze wet zijn gesteld.
De procesgang laat zien dat de veroordeelde in 2009 was veroordeeld en dat er in 2013 al een hoger beroep was ingesteld, maar dat dit hoger beroep niet ontvankelijk werd verklaard. De ontnemingsvordering werd pas in 2011 aangekondigd en de behandeling ervan heeft niet met de nodige voortvarendheid plaatsgevonden, wat leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Het hof concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dat dit wel gevolgen had voor de hoogte van het te ontnemen bedrag.
Uiteindelijk heeft het hof de ontnemingsvordering afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof de vordering tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag afwees. Dit arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is op 14 juli 2017 openbaar gemaakt.