ECLI:NL:GHAMS:2017:324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
23-003197-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederspannigheid wegens onvoldoende bewijs van opzettelijk gewelddadig verzet tegen opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor wederspannigheid, omdat hij zich opzettelijk gewelddadig zou hebben verzet tegen een opsporingsambtenaar tijdens een aanhouding op 5 oktober 2013. De tenlastelegging bestond uit twee feiten: het belemmeren van de aanhouding van een onbekend gebleven persoon en het verzetten tegen de aanhouding door de opsporingsambtenaar, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de opsporingsambtenaar.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 januari 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich opzettelijk gewelddadig heeft verzet. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat de feiten niet bewezen konden worden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten.

Daarnaast heeft het hof ook de vordering van de benadeelde partij, de opsporingsambtenaar, beoordeeld. Aangezien de verdachte in hoger beroep werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft bepaald dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. De kosten werden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003197-15
datum uitspraak: 9 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-110706-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 januari 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 5 oktober 2013 te Amsterdam toen [slachtoffer], belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten van een onbekend gebleven persoon als verdacht van overtreding van artikel 267 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde die genoemde vooralsnog onbekend gebleven persoon, ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten ONBEKEND, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of te duwen;
feit 2:hij op of omstreeks 5 oktober 2013 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij Dienst Stadstoezicht Amsterdam) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 184 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Meer en Vaart, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar [slachtoffer], werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich steeds te bewegen in een andere richting dan waarop voornoemde [slachtoffer] verdachte wilde hebben, ten gevolge waarvan de opsporingsambtenaar [slachtoffer] enig lichamelijk letsel (te weten schaafwonden aan knieën) bekwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1

Uit de inhoud van het dossier kan niet worden afgeleid dat verbalisant [slachtoffer] een onbekend gebleven persoon heeft aangehouden en vastgegrepen, althans hem vast had, zoals ten laste is gelegd. Reeds om die reden moet de verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 2

Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat niet iedere niet-meewerkende beweging wederspannigheid in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Vereist is het zich met geweld of bedreiging met geweld verzetten.
Uit de zich bij de stukken bevindende processen-verbaal zoals opgemaakt door de betrokken verbalisanten blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte bij zijn aanhouding zeker niet meegaand is geweest.
Echter, gelet op de omstandigheden waaronder de aanhouding heeft plaatsgevonden, in het bijzonder dat de verdachte en verbalisant [slachtoffer] daarbij op de grond zijn gevallen, kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich vervolgens
opzettelijk gewelddadigsteeds heeft bewogen in een andere richting dan waarop de verbalisant verdachte wilde hebben zoals is tenlastegelegd.
Van dit feit zal de verdachte derhalve ook worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding, voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Nu de verdachte in hoger beroep van het hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.in haar vordering. Zij kan haar vordering nog slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. M.J.A. Duker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van V.C. Langenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 februari 2017.