ECLI:NL:GHAMS:2017:323

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
23-002180-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor het rijden zonder rijbewijs op een snorfiets op 27 maart 2015 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van een vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk het rijden op een snorfiets zonder dat hij in het bezit was van een geldig rijbewijs voor de betreffende categorie. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 280 en een voorwaardelijke hechtenis van drie weken. De advocaat-generaal had dezelfde straffen gevorderd, maar het hof heeft besloten om de geldboete te verlagen naar € 270 en deze in zes termijnen van € 45 te laten voldoen. Daarnaast is er een voorwaardelijke hechtenis van één week opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

parketnummer: 23-002180-16
datum uitspraak: 9 februari 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 96-202933-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 januari 2017.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2015 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, de Meer en Vaart, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 maart 2015 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, de Meer en Vaart, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 280, subsidiair 5 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot diezelfde straffen, met dien verstande dat de geldboete ter hoogte van € 280, subsidiair 5 dagen hechtenis, mag worden voldaan in 7 termijnen van € 40.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de openbare weg een snorfiets bestuurd, terwijl hij niet in het bezit was van een daarvoor vereist rijbewijs. Daarmee heeft de verdachte een onverantwoord risico genomen, mede omdat hij bij het veroorzaken van een ongeval niet verzekerd zou zijn geweest. Daarnaast heeft hij de veiligheid van de aan het verkeer deelnemende personen in gevaar gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2017 is hij eerder ter zake van soortgelijke delicten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een voorwaardelijke geldboete, zoals door de raadsman verzocht, en is tevens een vrijheidsbenemende straf in voorwaardelijke vorm aangewezen.
Wel zal het hof, gelet op de draagkracht van de verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, bepalen dat hij de geldboete in termijnen mag voldoen.
Daarnaast acht het hof zoals reeds overwogen, als stok achter de deur, een voorwaardelijke hechtenis, zij het van kortere duur dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 270,00 (tweehonderdzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
6 (zes) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 45,00 (vijfenveertig euro).
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. M.J.A. Duker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van V.C. Langenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 februari 2017.