ECLI:NL:GHAMS:2017:3097

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
200.212.718/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder wegens vermelding van een geheim privéadres in een exploot

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder die het privéadres van de klager heeft vermeld in een exploot. De klager, die als bewindvoerder optreedt, heeft de gerechtsdeurwaarder aangeklaagd omdat dit adres volgens de Basisregistratie Personen (BRP) en het Handelsregister afgeschermd is. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam heeft de klacht in eerste instantie gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de behandeling van de zaak op 8 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij de BRP-gegevens van de klager enkel had gebruikt voor de betekening van het vonnis. Hij betoogde dat de vermelding van het privéadres niet tuchtrechtelijk laakbaar was, omdat het exploot gericht was aan de klager zelf en zijn privacy voldoende gewaarborgd was. De klager was niet verschenen op de zitting.

Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer vernietigd. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld door het geheime adres op het exploot te vermelden, gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof benadrukte dat het aan de burgerlijke rechter is om te oordelen over de vraag of de vermelding van een geheim adres in een exploot voldoet aan de wettelijke eisen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.212.718/01 GDW
nummer eerste aanleg : 1030.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 augustus 2017
inzake
[naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: W.W.M. van de Donk,
voorzitter van de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders te Den Haag,
tegen
[naam] [naam kantoor bewindvoerder] ),
zaakdoende te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 28 maart 2017 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 7 maart 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:19). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klager heeft op 3 april 2017 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juni 2017. De gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Klager is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van 21 oktober 2015 van de kantonrechter in de rechtbank [plaats] is klager – in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam] – veroordeeld tot betaling aan de [naam bedrijf] .
3.2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij exploot van 4 november 2015 (hierna: het exploot) de grosse van voormeld vonnis aan klager betekend met bevel tot betaling.
3.2.3.
In het exploot is het geheime privéadres van klager opgenomen, zoals kenbaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) en het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Blijkens het Handelsregister heeft klager ook een geheim kantooradres (hetgeen een ander adres is dan zijn privéadres). Klager houdt ook kantoor aan huis.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zijn privéadres heeft vermeld in het exploot. Dit adres is blijkens de BRP en het Handelsregister afgeschermd (op grond van artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008).

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij de kamer aangevoerd dat, hoewel de adresgegevens van klager niet in het exploot hadden mogen worden opgenomen, hij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De gerechtsdeurwaarder heeft de BRP-gegevens van klager slechts gebruikt ten behoeve van het exploot van betekening van het vonnis, zodat van misbruik niet kan worden gesproken. Niet is gebleken dat klager door de vermelding van zijn privéadres op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad. Verder was het exploot gericht aan klager zelf, waardoor zijn privacy voldoende was gewaarborgd en waardoor de kans zeer klein was dat derden hiervan kennis zouden nemen.
5.2.
In hoger beroep neemt de gerechtsdeurwaarder afstand van het verweer dat hij in eerste aanleg heeft gevoerd, te weten dat de adresgegevens van klager niet in het exploot hadden mogen worden opgenomen. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft hij een juiste afweging gemaakt. Klager is de bewoner op het geheime adres en alleen hij (en niet de onder bewind gestelde) ontvangt een afschrift van het exploot. In een dergelijk geval dient het geen redelijk doel om van de wet af te wijken en het adres weg te laten. De ontvanger kent zijn eigen adres; voor hem is het niet geheim. Hij kan zelf maatregelen nemen door, als hij het exploot bijvoorbeeld aan de onder bewind gestelde doorstuurt, het geheime adres weg te lakken.

6.Beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 2.59 Wet basisregistratie personen (Wet BRP) worden op verzoek van de betrokkene de aldaar bedoelde persoonsgegevens niet aan derden verstrekt. Op grond van artikel 3.6 Wet BRP kunnen niettemin deze persoonsgegevens op verzoek aan een gerechtsdeurwaarder worden verstrekt voor zover die persoonsgegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift. Een en ander is op soortgelijke wijze geregeld in artikel 51 van het Handelregisterbesluit 2008.
6.2.
Met het oog op de betekening van het exploot heeft de gerechtsdeurwaarder de gegevens betreffende het geheime privéadres van klager – tevens zijn geheime kantooradres – op de voet van artikel 3.6 Wet BRP verkregen. Klager klaagt dat de gerechtsdeurwaarder dit geheime adres ten onrechte in het exploot heeft vermeld.
6.3.
De kamer heeft in de bestreden beslissing deze klacht gegrond geacht. Deze beslissing is in lijn met haar vaste jurisprudentie. Zo heeft zij op 12 juli 2011 geoordeeld dat de privacy op eenvoudige wijze kan worden gewaarborgd door in het exploot te vermelden dat het een geheim adres betreft dat aan de deurwaarder bekend is en dat aan dat adres het exploot is gelaten. Naar het oordeel van de kamer staat het bepaalde in artikel 45 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hieraan niet in de weg. (ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0670; vgl. voorts kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 15 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:YB0816).
6.4.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv vermeldt het exploot ten minste de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. Algemeen wordt aangenomen dat onder woonplaats moet worden begrepen de woonstede in de zin van artikel 1:10 van het Burgerlijk Wetboek, ofwel het volledige huisadres.
6.5.
Het hof is als tuchtrechter niet bevoegd te oordelen over de vraag of een exploot waarin is vermeld dat het een geheim adres betreft dat aan de gerechtsdeurwaarder bekend is en dat aan dat adres het exploot is gelaten, voldoet aan de eisen van artikel 45 lid 3 Rv. Het is aan de burgerlijke rechter om hierover uitsluitsel te geven, al dan niet na het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad op de voet van artikel 392 Rv.
6.6.
Wel kan worden geconstateerd dat het oordeel van de kamer over de vraag of de door haar aanbevolen handelwijze voldoet aan de eisen van artikel 45 lid 3 Rv niet kan rekenen op onverdeelde steun in de civiele rechtspraak. (vgl. onder meer ktr. Terneuzen 3 maart 2010, JBPR 2010/50, rb Arnhem 24 november 2010, ECLI:NL:RBARN:2010:BO6162 en rb Limburg 15 februari 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:1147) Dit brengt mee dat een gerechtsdeurwaarder die een exploot uitbrengt op de door de kamer aanbevolen wijze ermee rekening moet houden dat de burgerlijke rechter dit exploot als nietig zal aanmerken.
6.7.
Artikel 45 lid 3 Rv geeft als uitgangspunt vermelding van het adres. Een gerechtsdeurwaarder zal daarom gegronde redenen moeten hebben om van dat uitgangspunt af te wijken. Deze zaak wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat (i) het exploot wordt betekend aan een bewindvoerder in zijn hoedanigheid, (ii) de bewindvoerder kantoor aan huis houdt en zijn privé- en kantooradres geheim wenst te houden, terwijl (iii) alleen de bewindvoerder (klager) een afschrift van het exploot ontvangt. Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste rechtsonzekerheid kan niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door het geheime adres op het exploot te vermelden zoals voorgeschreven door artikel 45 lid 3 Rv. Het hof acht daarom de klacht ongegrond.
6.8.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.9.
Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, J.M. de Jongh en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017 door de rolraadsheer.