Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
1.Ga zorgvuldig om met vertrouwelijke informatie
nietverder schriftelijk, per e-mail of anderszins worden verspreid”, inclusief link naar de productiecijfers;
gebaseerdop (zeer actuele) openbare kadastergegevens, welke gegevens maandelijks door een marktanalist van de Bank worden verwerkt. Per label van de Bank wordt uitgesplitst weergegeven hoe het marktaandeel zich de afgelopen dertien maanden heeft ontwikkeld en hoe het marktaandeel en de omzet zich verhouden tot die van de voorgaande maand en dezelfde maand een jaar eerder. De vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van de “Marktaandelenmonitor” vloeit volgens de Bank mede voort uit het feit dat deze actuele gegevens bevat. De door [appellant] gemaakte vergelijking met de IG&H Consulting en Interim-nieuwsbrief gaat volgens de Bank niet op: deze wordt weliswaar opgesteld op basis van dezelfde kadastergegevens, maar verschijnt slechts eens per kwartaal en heeft betrekking op de periode tot aan drie maanden voor de verschijningsdatum. Daarnaast ziet de rapportage in de IG&H-nieuwsbrief slechts op algemene ontwikkelingen en is de “Marktaandelenmonitor” veel gedetailleerder. De Bank heeft er verder op gewezen dat Florius jaarlijks € 36.000,- besteedt aan het verkrijgen van de kadastergegevens waarop de “Marktaandelenmonitor” is gebaseerd, terwijl zij daarnaast een gespecialiseerde marktonderzoeker in dienst heeft die zich met het opstellen van deze rapportages bezighoudt. De hiermee gemoeide kosten bespaart een concurrent zich dus. [appellant] heeft deze samengevat weergegeven uiteenzetting van de Bank onvoldoende bestreden, zodat deze als juist moet worden aangemerkt. Dat neemt echter niet weg dat uit deze uiteenzetting moet worden geconcludeerd dat het vertrouwelijke karakter van de “Marktaandelenmonitor” beperkt is en dat zwaarder weegt dat aan het produceren ervan kosten zijn verbonden die een concurrent die het stuk ontvangt zich kan besparen. Daarmee is niet gezegd dat het doorsturen van de “Marktaandelenmonitor” niet laakbaar is, wel dat de ernst van het aan [appellant] te maken verwijt van een andere orde is dan wanneer het inhoudelijk om concurrentiegevoelige informatie zou gaan. Het zwaarst moet worden getild aan het versturen van de e-mail van 2 augustus 2016 om 15:32 uur. Het vertrouwelijke karakter van de met deze e-mail verbonden informatie is, zo moet met de Bank worden geoordeeld, evident. Het ging om productiecijfers van Florius en van MoneYou, waarbij onbestreden is gebleven - zakelijk weergegeven - dat de desbetreffende rapportages gedetailleerd inzicht geven in de productie van de Bank en hoe deze zich verhoudt tot de prognoses en targets, waarbij ook inzicht wordt gegeven in de balansvoorraad en de kwaliteit van de portefeuille van Florius. De andere bijlagen betroffen informatie met betrekking tot consultants en verzekeringen. Onweersproken is gebleven dat het, samengevat, ging om informatie over polissen, verzekerde bedragen, premies en de wijze waarop en door welke tussenpersonen verzekeringen zijn verkocht. Dat vertrouwelijke karakter is ten aanzien van de productiecijfers van Florius en MoneYou nog eens onderstreept door de in rode tekst opgenomen waarschuwing dat vanwege het vertrouwelijke karakter ervan de cijfers niet verder schriftelijk, per e-mail of anderszins mogen worden verspreid. Het hof onderschrijft overigens het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zich ook zonder deze waarschuwing had behoren te realiseren dat het om vertrouwelijke informatie ging nu de kopjes “productiecijfers” hoe dan ook zichtbaar waren, terwijl, zoals de Bank terecht heeft opgemerkt, van hem verwacht mocht worden dat hij zich zou vergewissen van de inhoud van de bijlagen. Voor zover een deel van de bijlagen betrekking had op levensverzekeringen, is niet weersproken dat Monefy niet actief was op dat terrein en in zoverre niet een concurrent was van de Bank. [appellant] heeft nog naar voren gebracht, kort gezegd, dat de bijlagen voor zover het betrof informatie over partijen waarmee de Bank samenwerkte voor [A] weinig nieuws zouden kunnen bevatten gezien de functies die [A] jarenlang bij de Bank had vervuld. Deze omstandigheid kan het laakbare karakter van het doorsturen echter niet volledig wegnemen waar de Bank hier, onweersproken, tegenover heeft gesteld dat [A] al eind 2012 was vertrokken.
(hof: na de mails van 2 augustus 2016)ook niets meer gestuurd”. Uit de inhoud van het verslag (p. 5) volgt immers dat [appellant] ook op 19 augustus 2016 en op 24 augustus 2016 een e-mail had gestuurd naar [A] , waarvan de inhoud ten tijde van het interview kennelijk nog niet bekend was. Het hof leidt dit af uit het gegeven dat aan het verslag van het interview als bijlagen zijn gehecht de hierboven genoemde e-mails met uitzondering van de e-mails van 19 augustus 2016 en 24 augustus 2016. Een en ander ondersteunt de stellingname van de Bank dat na 15 september 2016 nog nader (ICT-technisch) onderzoek heeft plaatsgehad. [appellant] heeft niet bestreden dat de onderzoekers werden gehinderd door het feit dat de e-mailboxen van Florius zich in een apart systeem bevinden. In het licht hiervan acht het hof de betwisting van (de noodzaak van) het nadere onderzoek door [appellant] onvoldoende toegelicht. De Bank heeft naar voren gebracht dat op 20 september 2016 het fiat is gevraagd aan het hoofd AZ en het management van Florius voor ontslag op staande voet, waarbij nog door een van hen is gevraagd om aanvullende informatie, waarna het ontslag is gegeven op 21 september 2016. De voorgaande gang van zaken in aanmerking genomen, is het hof al met al van oordeel dat met het technische onderzoek, het interview met [appellant] , het aanvullende (technische) onderzoek en het interne beraad binnen de Bank voldoende voortvarend is gehandeld om het ontslag op staande voet als onverwijld gegeven aan te merken. Ook grief 1 is dus vruchteloos voorgesteld.