ECLI:NL:GHAMS:2017:2793

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-003440-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van een kind met bewijs- en strafmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een vader, was beschuldigd van mishandeling van zijn kind, gepleegd op 26 juni 2016. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zijn zoon, [slachtoffer], met kracht had geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de mishandeling niet bewezen kon worden, aangezien de zoon zelf verklaarde dat hij letsel had opgelopen tijdens het kickboksen. De vrouw van de verdachte had ook geen waarnemingen gedaan van mishandeling. Het hof heeft echter vastgesteld dat de zoon na een woordenwisseling met de verdachte, die door een onderbuurvrouw werd gehoord, de politie heeft gebeld en letsel vertoonde dat recent was aangebracht. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn zoon had mishandeld en dat de mishandeling niet kon worden getolereerd, ook niet in de context van opvoeding. De verdachte kreeg een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn bereidheid om hulp te zoeken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003440-16
Datum uitspraak: 20 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-132513-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn kind, [slachtoffer], heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de tenlastegelegde mishandeling niet bewezen kan worden. De verdachte heeft steeds ontkend. Zijn zoon [slachtoffer] heeft zelf verklaard dat hij op het moment van het tenlastegelegde feit op kickboksen zat en dat het letsel daar van afkomstig zou kunnen zijn. Voorts heeft de vrouw van de verdachte niet waargenomen of gehoord dat de verdachte hun zoon geslagen zou hebben. De zoon van de verdachte had enige tijd vóór 26 juni 2016 een scooter gekocht zonder de toestemming van zijn ouders. Hij mocht de scooter niet gebruiken en heeft waarschijnlijk uit woede hierover de politie gebeld en een mishandeling gemeld. Na dit incident is de zoon uit huis gegaan. Uit de door de raadsvrouw op voorhand overgelegde rapportage van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam over de periode dat de zoon niet thuis verbleef, blijkt dat hij een moeilijke jongen is, die niet kan overzien wat de gevolgen van zijn handelen zijn. De raadsvrouw concludeert dat de mishandeling niet bewezen kan worden en dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
In de nacht van 25 op 26 juni 2016 is de zoon van de verdachte, [slachtoffer], op of net na middernacht thuis gekomen. De zoon had beloofd eerder thuis te komen omdat het ramadan was en het hele gezin samen het avondeten kon nuttigen. Nadat [slachtoffer] was thuisgekomen, is een woordenwisseling ontstaan tussen de verdachte en zijn zoon. Deze woordenwisseling is eveneens gehoord door de onderbuurvrouw, mevrouw Reemnet. Gedurende de woordenwisseling, zo verklaart [slachtoffer], is hij geslagen door de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [slachtoffer] verklaard dat hij inderdaad een melding mishandeling gedaan heeft bij de politie en die avond een paar tikken van zijn vader heeft gehad. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij zich angstig voelde, dat hij uit deze situatie weg wilde en hij eerst zijn vrienden heeft gebeld om met hen weg te gaan. Toen de verdachte de vrienden die vervolgens aan de deur kwamen had weggestuurd, heeft [slachtoffer] de politie gebeld en gemeld dat hij geslagen werd. De verbalisanten die ter plaatse kwamen hebben letsel op de rechterhand en rug bij [slachtoffer] gezien, dat volgens hen duidelijk kort geleden was aangebracht.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat vaststaat dat de verdachte zijn zoon heeft mishandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2016 te Amsterdam, zijn kind, [slachtoffer], heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, aftrek van het voorarrest en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland en zich onder behandeling moet stellen bij polikliniek De Waag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland en zich onder behandeling moet stellen bij De Waag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn zoon, [slachtoffer], door hem te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zoon. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat mishandeling van een kind niet kan worden getolereerd, ook niet wanneer dit gebeurt in de context van de opvoeding.
Het hof neemt echter, in het voordeel van de verdachte, het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in een vrijwillig kader hulp krijgt van jeugdzorg en dat hij daar met zijn gezin open voor staat. Hij verklaart dat het voor hem heel belangrijk is dat hij zijn kinderen een goede opvoeding kan bieden. [slachtoffer] woont, na enige tijd op andere plekken te hebben verbleven, weer thuis en zowel hij als de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit goed gaat.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend. De straf zal voorwaardelijk worden opgelegd teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw op een dergelijke manier te handelen.
Nu de verdachte in een vrijwillig kader hulp ontvangt, acht het hof een verplichte behandeling bij De Waag niet noodzakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. A.M. Kengen en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2017.
mr. C.M. Degenaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.