In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft een leerplichtkwestie waarbij de verdachte, die het gezag uitoefende over een minderjarige, werd beschuldigd van het niet inschrijven van deze jongere als leerling van een school, in strijd met de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betrof de periode van 1 december 2013 tot en met 3 september 2014, waarin de verdachte niet voldaan zou hebben aan de wettelijke verplichtingen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 april 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen. Dit besluit werd onderbouwd door het feit dat er geen zorgen bestonden over de sociale en leerontwikkeling van de minderjarige, en dat er aanpassingen aan de Leerplichtwet in het vooruitzicht waren gesteld. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de rechters M. Iedema, I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en A.M. Ruige betrokken waren.