In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Irak en met een traumatisch verleden, was beschuldigd van zware mishandeling van de aangeefster op 6 juli 2015 te Uitgeest. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster door haar met kracht in het gezicht te slaan. De verdachte heeft erkend de aangeefster te hebben geslagen, maar voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat de aangeefster een sigaret in zijn gezicht had uitgedrukt en hem achtervolgde. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder het trauma van de verdachte en de onmiddellijke aanranding door de aangeefster. Het hof oordeelde dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het beroep op noodweerexces deed slagen. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging, omdat hij niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.