ECLI:NL:GHAMS:2017:2780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
23-004190-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Irak en met een traumatisch verleden, was beschuldigd van zware mishandeling van de aangeefster op 6 juli 2015 te Uitgeest. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster door haar met kracht in het gezicht te slaan. De verdachte heeft erkend de aangeefster te hebben geslagen, maar voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat de aangeefster een sigaret in zijn gezicht had uitgedrukt en hem achtervolgde. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder het trauma van de verdachte en de onmiddellijke aanranding door de aangeefster. Het hof oordeelde dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging had overschreden, maar dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het beroep op noodweerexces deed slagen. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging, omdat hij niet strafbaar was voor het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004190-15
Datum uitspraak: 3 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-132721-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2016 en 19 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Uitgeest aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (boven)kaak en/of een of meerdere (af)gebroken tand(en), heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met de tot vuist gebalde hand in/op het gezicht, althans op/tegen het hoofd te stompen en/of slaan.
subsidiair:
hij op of omstreeks 6 juli 2015 te Uitgeest [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer], (met kracht) met de tot vuist gebalde hand in/op het gezicht, althans op/tegen het hoofd te stompen en/of slaan terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten en gebroken (boven)kaak en/of een of meerdere (af)gebroken tand(en) ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kinderrechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juli 2015 te Uitgeest aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenkaak en (af)gebroken tanden, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met kracht met de tot vuist gebalde hand in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities primair betoogd dat de verdachte, die erkent de aangeefster in het gezicht te hebben geslagen, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangeefster drukte een sigaret uit in het gezicht van de verdachte, waardoor er sprake was van een wederrechtelijke aanranding. Hierop probeerde de verdachte zich te distantiëren van de confrontatie en liep hij bij de aangeefster vandaan. De aangeefster kwam echter achter de verdachte aan; de verdachte voelde zich in een hoek gedreven en bedreigd. Hij heeft toen uit zelfverdediging de aangeefster een klap gegeven.
Deze reactie moet ook worden gezien in het licht van het traumatische verleden van de verdachte.
De verdachte is als kind gevlucht uit Irak, waar hij van dichtbij de oorlog heeft meegemaakt. Eenmaal in Nederland is het huis waarin de verdachte met zijn moeder en zusje verbleef in brand gestoken, waarbij zijn zusje en hij zwaargewond zijn geraakt. De verdachte is zwakbegaafd, heeft slaapproblemen en heeft PTSS.
Op grond van het voorgaande kan de verdachte een geslaagd beroep doen op noodweer(exces) en moet hij van alle rechtsvervolging worden ontslagen, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een door haar overgelegd schriftelijk requisitoir gevorderd dat de verdachte veroordeeld zal worden voor zware mishandeling, nu een beroep op noodweer(exces) hem niet toekomt. De advocaat-generaal heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster in het gezicht heeft geslagen omdat zij een sigaret in zijn gezicht uitdrukte en hem daarna achtervolgde. Nu de vuistslag van de verdachte niet proportioneel was, komt een beroep op noodweer de verdachte niet toe.
Evenmin is sprake van noodweerexces, aangezien de verdachte de aangeefster pas heeft geslagen nadat zij achter hem aan bleef lopen en niet als directe reactie op de sigaret die in zijn gezicht werd uitgedrukt. Zodoende kan niet meer worden gesproken van een hevige gemoedsbeweging als reactie op de wederrechtelijke aanranding en kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Nu de verdachte geen geslaagd beroep toekomt op noodweer(exces) moet de verdachte worden veroordeeld voor zware mishandeling, aldus de advocaat-generaal.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en de aangeefster waren op 6 juni 2015 beiden op de kermis in Uitgeest. Op een gegeven moment ging het gerucht rond dat bij de Jumbo een vechtpartij zou gaan plaatsvinden en hebben zowel de verdachte als de aangeefster zich met hun respectievelijke vrienden hiernaartoe begeven. Bij de Jumbo hebben de verdachte en de aangeefster elkaar getroffen. Er is toen over en weer geduwd en de aangeefster heeft een brandende sigaret in het gezicht van de verdachte gedrukt.
De verdachte heeft hierop tegen een muur geslagen (het hof begrijpt: om zich af te reageren) en is weggelopen van de aangeefster. De aangeefster is echter achter de verdachte aan blijven lopen en hierop heeft de verdachte de aangeefster in het gezicht geslagen, waarbij zij ernstig letsel heeft opgelopen.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier zit een foto die de verklaring van de verdachte dat de aangeefster een sigaret in zijn gezicht heeft uitgedrukt ondersteunt. Voor het vermoeden dat een ander dan de aangeefster de sigaret in het gezicht van de verdachte heeft gedrukt, ontbreekt iedere aanwijzing. Aldus is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangeefster, waartegen verdediging geboden was. Het tijdsbestek tussen het uitdrukken van de sigaret in het gezicht van de verdachte en de klap die de verdachte aan de aangeefster heeft gegeven, is zeer kort en het hof ziet deze gebeurtenissen dan ook als één doorlopend geheel. Voor de verdachte bleef de noodweersituatie, ontstaan door het uitdrukken van de sigaret in zijn gezicht, voortduren. Immers toen de verdachte, nadat hij als directe reactie op die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangeefster een klap op de muur had gegeven, zoals het hof begrijpt om zich af te reageren, zich probeerde te verwijderen van de aangeefster, bleef zij achter hem aan komen en heeft hij haar uiteindelijk geslagen.
De klap die de verdachte aan de aangeefster heeft gegeven is, mede gelet op het daardoor veroorzaakte letsel, echter zodanig hard geweest, dat de verdachte daarmee de grenzen van de proportionaliteit heeft overschreden, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen.
Er is evenwel sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding, die bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt. De aangeefster heeft een brandende sigaret in het gezicht van de verdachte uitgedrukt. De verdachte heeft een traumatisch verleden, waarin onder andere het huis waar hij met zijn gezin woonde in brand is gestoken. De verdachte en andere gezinsleden hebben hier ernstige brandwonden bij opgelopen. Op basis van het over de verdachte uitgebrachte rapport van 13 juni 2016 van de psycholoog [psycholoog] acht het hof aannemelijk dat het uitdrukken van de brandende sigaret een aan het trauma van de verdachte gerelateerde trigger was, waardoor hij door emoties werd overspoeld en op dat moment niet in staat was de situatie op een andere manier op te lossen dan door zich te verwijderen. Doordat de aangeefster hem bleef opzoeken, kon de verdachte zich echter niet onttrekken aan de noodweersituatie en ging hij over tot het gebruik van geweld.
Gelet op het voorgaande acht het hof aannemelijk dat direct voorafgaand aan de klap die hij de aangeefster heeft gegeven bij de verdachte sprake is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, waartegen hij geen weerstand kon bieden.
Het hof is aldus van oordeel dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als onmiddellijk gevolg van deze hevige gemoedsbeweging. Het hof acht voorts aannemelijk dat deze hevige gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan de zaak aan te houden teneinde nogmaals een psycholoog te horen, in het geval dat het beroep van de verdediging op noodweer(exces) niet zou slagen.
Nu het hof het beroep op noodweerexces honoreert, gaat de voorwaarde niet in vervulling en hoeft er niet op voornoemd verzoek beslist te worden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Gelet op het hiervoor overwogene is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Gelet op het hiervoor overwogene is de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde niet strafbaar en dient hij derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.635,52. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet‑ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft acht geslagen op de artikelen 41 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2017.
mr. M. Iedema en mr. A.M. Ruige zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]