Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
gemachtigde: mr. M.J. Meijer (Meijer & Sarin Advocaten) te Haarlem (hierna ook: gemachtigde),
1.Ontstaan en loop van het geding
Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met dat van [A] B.V., kenmerk 16/00159, betreffende een aansprakelijkstelling als bestuurder van [B] B.V. op de voet van artikel 36 van de Wet.
2.Feiten
U bent als middellijk bestuurder van [B] B.V. ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. (…)
U bent bestuurder van de vennootschap. (…)
Ik stel u aansprakelijk voor de belastingschulden van de vennootschap (…).
(…)
Bedrag van de aansprakelijkheid
Ik stel u hierbij aansprakelijk voor een bedrag van € 96.935,00.”
(…) Winter 2012/2013 ook extreem zacht.
(…)
4 februari 2014. Melding betalingsonmacht.
(…)
14 april 2014. Overeenkomst opschorting executoriale verkoop die was gepland op 17 april 2014 (…). Partijen gaan verder in overleg.
De formele brief van 17 april 2014. (…) Brief wordt door belastingplichtigen terzijde gelegd.
(…)
Partijen zijn druk doende probleem op te lossen (…). Lukt toch niet. (…) Dan toch maar bezwaar.”
3.Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Beoordeling van het geschil
8. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken met ingang van de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, en is een bezwaar tijdig ingediend als dat voor het einde van de termijn is ontvangen.
Voorts stelt belanghebbende dat alle invorderingsmaatregelen, vanwege het overleg dat tussen [B] B.V. en de ontvanger gaande was, op 9 mei 2014 door de heer [naam medewerker Belastingdienst] van de Belastingdienst ‘on hold’ waren gezet.
Voorts biedt belanghebbende door middel van het horen van getuigen – waaronder voornoemde [naam medewerker Belastingdienst] – aan te bewijzen dat in februari 2014 namens [B] B.V. een melding betalingsonmacht is gedaan.
Voor zover belanghebbende door middel van de voorgestelde getuigen bewijs heeft willen leveren voor de stelling dat tijdig betalingsonmacht is gemeld, oordeelt het Hof dat het dat (voorgestelde) bewijs voor het antwoord op de (prealabele) vraag naar de tijdigheid van het bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling niet van belang acht.
5.5. Kosten
6.Beslissing
mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 31 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.