ECLI:NL:GHAMS:2017:2769

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
23-003966-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met betrekking tot een aanhanger en motorboot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal van een aanhanger met steigermateriaal en een motorboot met motor, gepleegd in de periode van 16 tot en met 17 juli 2014 te Zwaagdijk, gemeente Medemblik. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. In hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te kunnen veroordelen. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal bevestigden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 13.240,20, maar in hoger beroep is de vordering tot € 6.500,00 verlaagd, met de mogelijkheid van wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die slechts bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003966-15
Datum uitspraak: 31 maart 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-077284-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2014 tot en met 17 juli 2014 te Zwaagdijk, gemeente Medemblik met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger (met kenteken [kenteken])(met steigermateriaal) en/of een motorboot (sloep) met motor (merk Yamaha) op trailer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsvrouw is van mening dat zowel de beelden als de stills van de beelden in het dossier te onduidelijk zijn om er iemand op te herkennen. Dit wordt in het dossier bevestigd door de wijkagent, die eveneens verklaart dat de kwaliteit van de stills slecht is. De herkenning van de verdachte door getuige [getuige] is zodoende niet betrouwbaar. Verbalisant [verbalisant] herkent de verdachte op de beelden, maar heeft niet geverbaliseerd waaraan hij de verdachte herkent en hoe vaak hij voor de herkenning contact heeft gehad met de verdachte. Voorts wordt het gebruik van een prepaid telefoon aan de verdachte toegeschreven en wordt dit als bewijs gebruikt, nu op het moment dat de diefstal werd gepleegd die telefoon in de buurt van de diefstal is uitgepeild. Niet bekend is echter op basis van welke informatie dat prepaid nummer aan de verdachte wordt gekoppeld. Het tenlastegelegde kan aldus niet wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende. Getuige [getuige] is de eigenaar van een bus waar de verdachte zeer regelmatig gebruik van maakte. De verdachte heeft verklaard dat de bus bijna altijd bij hem was. Uit de camerabeelden blijkt dat deze bus is gebruikt om de gestolen spullen te vervoeren. Voorts is een telefoonnummer uitgepeild in de buurt van het bedrijventerrein waar de spullen gestolen zijn, ten tijde van de diefstal. Dit telefoonnummer heeft de verdachte in een ander onderzoek aan de politie opgegeven als zijn nummer, zo blijkt uit het dossier. Enkele minuten nadat de bus met de gestolen spullen voor de eerste keer het bedrijventerrein afreed, is met dit nummer gebeld naar het toenmalige huisadres van de verdachte. Enkele minuten nadat de bus voor de tweede keer met gestolen spullen het bedrijventerrein afreed, is met dat nummer meerder malen gebeld naar [naam], een bekende van de verdachte. Alle telefoongesprekken die met dit nummer omstreeks de tijd dat de diefstal werd gepleegd zijn gevoerd, zijn via een zendmast gegaan die hemelsbreed 800 meter van de plaats van de diefstal afligt. Tenslotte is de verdachte op de beelden herkend door verbalisant [verbalisant].
Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte beschikte over de bus waarmee de diefstal is gepleegd en dat het telefoonnummer waarmee ten tijde van de diefstal werd gebeld en dat op dat moment is uitgepeild in de buurt van de plaats delict, aan de verdachte toebehoort.
Deze feiten en omstandigheden bieden steun voor de beide herkenningen door de verbalisanten van de verdachte als zijnde de bestuurder van de bus.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang gezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2014 te Zwaagdijk, gemeente Medemblik met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger, met kenteken [kenteken], met steigermateriaal en een motorboot met motor (merk Yamaha) op trailer, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op een zeer brutale wijze schuldig gemaakt aan diefstal, door naar een bedrijf te rijden en aldaar een motorboot en steigermateriaal met gebruik van een aanhangwagen weg te nemen. Door onder meer zeer waardevolle en - voor zover het betreft het steigermateriaal - voor het functioneren van het bedrijf noodzakelijke goederen weg te nemen, heeft de verdachte veel schade en overlast veroorzaakt, zo blijkt ook uit de door de benadeelde partij ter terechtzitting gegeven toelichting.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 maart 2017 is hij eerder ter zake van soortgelijke vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.095,18. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.240,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering betwist. De vele posten zijn onvoldoende onderbouwd, aangezien veel bonnen ontbreken. Daarnaast ziet de vordering op meerdere goederen die enkele jaren oud zijn en waarvoor het aanschafbedrag wordt gevorderd, terwijl de waarde op het moment van de diefstal zou moeten worden vergoed, aldus de raadsvrouw. Primair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu gelet op het voorgaande de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Subsidiair heeft de verdediging verzocht dat, indien het hof overgaat tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, het hof een deskundige aanwijst die de waarde van de goederen op het moment van de diefstal kan inschatten.
Als het hof de vordering toewijst zonder een deskundige te raadplegen, dan heeft de verdediging naar voren gebracht matiging van het gevorderde bedrag op zijn plaats te vinden.
Voor zover de vordering betrekking heeft op niet in de tenlastelegging opgenomen goederen (te weten: latex- en verfspuiten, een trap, twee laptops, een hakhamer, een muurfrees, een nageltacker, twee schuurmachines, een stofzuiger, een koffer met sierlijsten en een compressor), kan de benadeelde partij niet in dat gedeelte van de vordering worden ontvangen nu niet kan worden vastgesteld dat die schade het rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde feit en kan zij dat slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet echter op de ouderdom van de gestolen goederen, kan de waarde daarvan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld. Het hof acht evenwel toewijzing van een bedrag bij wijze van voorschot billijk en de verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof stelt dit bedrag vast op € 6.500,00.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering kan worden ontvangen. De benadeelde partij kan ook dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering deels is toegewezen bij wijze van een voorschot, ziet het hof geen noodzaak meer om een deskundige aan te wijze om de waarde van de goederen ten tijde van de diefstal in te schatten, zoals de verdediging in voorwaardelijke vorm heeft verzocht. Het daartoe strekkende verzoek wordt derhalve afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
67 (zevenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. F.A. Hartsuiker en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 maart 2017.
[...]