In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017 uitspraak gedaan op het beklag van klager, die aangifte had gedaan van (zware) mishandeling door politieagenten. Klager stelde dat hij op 15 februari 2013 door een politiehond was gebeten tijdens een aanhouding. Het hof verwijst naar eerdere procedures en de feiten die aan het beklag ten grondslag liggen. Klager had zich bemoeid met de aanhouding van een bekende en werd door de politieagenten aangesproken. Tijdens de aanhouding verzette klager zich, wat leidde tot de inzet van de politiehond. Het hof heeft de omstandigheden van de aanhouding en de inzet van de hond beoordeeld. Het hof concludeert dat de inzet van de hond binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit viel, gezien de dreigende situatie en het verzet van klager. De klacht over mishandeling door de politie in de politiebus werd afgewezen, omdat er geen bewijs was van letsel. Het hof wijst het beklag af, waarbij het benadrukt dat de inzet van de politiehond gerechtvaardigd was onder de gegeven omstandigheden.