Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] B.V.,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 5 januari 2016, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een onrechtmatige daad. De appellante, een vennootschap, had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder een bestuurder van een andere vennootschap, in verband met een borgtochtovereenkomst. De appellante stelde dat de bestuurder, [geïntimeerde 1], onrechtmatig had gehandeld door namens [geïntimeerde 2] borg te staan voor een lening aan Promessa Carne, terwijl hij op de hoogte was van de financiële problemen van deze vennootschap. Het hof oordeelde dat de stellingen van de appellante onvoldoende waren onderbouwd. Het hof handhaafde de overwegingen uit het tussenarrest en concludeerde dat [geïntimeerde 1] niet zodanig onzorgvuldig had gehandeld dat hem een ernstig verwijt kon worden gemaakt. De vordering van de appellante tegen [geïntimeerde 1] werd afgewezen, terwijl de vordering tegen [geïntimeerde 2] werd toegewezen. Het hof veroordeelde [geïntimeerde 2] tot betaling van een bedrag aan de appellante, vermeerderd met rente, en compenseerde de proceskosten. De uitspraak benadrukt de vereisten voor aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van onrechtmatige daad en de zorgvuldigheidsnormen die zij in acht moeten nemen.