In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1966, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een op een Walther P99 gelijkend balletjespistool op 25 augustus 2016 te Haarlem. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad dit wapen voorhanden heeft gehad, wat in strijd is met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 10 uren, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte. Het hof oordeelde dat het voorhanden hebben van een balletjespistool het risico met zich meebracht dat derden in de veronderstelling zouden kunnen zijn dat het een echt wapen betrof, wat hen zou kunnen intimideren.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters in de openbare terechtzitting aanwezig waren.