ECLI:NL:GHAMS:2017:2371

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
23-001547-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van een mobiele telefoon met nauwe en bewuste samenwerking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was betrokken bij de diefstal van een mobiele telefoon, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. De zaak kwam aan het licht na een getuigenverklaring die de verdachte en de medeverdachte in verband bracht met de diefstal. De getuige merkte op dat de verdachte en de medeverdachte samen waren en dat de verdachte snel bij de medeverdachte kwam staan toen zij geconfronteerd werden met de diefstal. De getuige zag ook dat de medeverdachte een telefoon uit zijn broekzak haalde en deze aan de verdachte doorgaf, waarna de verdachte snel wegliep. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat voldoende was om medeplegen te bewijzen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van medeplegen, maar het hof verwierp deze stelling. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, die opnieuw werd toegewezen. De benadeelde partij had een schadevergoeding van €150,00 gevorderd, die door het hof werd toegewezen. Het hof legde de verdachte ook een verplichting op om aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan het slachtoffer. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001547-16
datum uitspraak: 21 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-061494-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Aanvulling van de bewijsgronden

De raadsman heeft ter terechtzitting in het hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, omdat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rol die de verdachte wordt toegedicht, lijkt meer op medeplichtigheid na het feit. Er zou daarnaast sprake zijn van een persoonsverwisseling, nu niet bewezen kan worden dat het de verdachte was die de mobiele telefoon in de prullenbak heeft gegooid, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht of het veiligstellen van het gestolen goed), kan toch sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] (p. 23-24) blijkt het volgende:
“Op een gegeven moment, ik weet niet precies hoe laat, kwam er een jongen een beetje vervelend doen. Hij botste een paar keer tegen ons aan en deed alsof hij dronken was. Een paar minuten daarvoor kwam hij helemaal niet dronken op mij over dus die jongen viel meteen op door zijn gedrag. […] Op uw verzoek zal ik hem nu NN1 (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte ] ) noemen.
Ik zag dat NN1 samen met een andere man was. […] Ik zal de andere man NN2 (het hof begrijpt: verdachte) noemen.
Nadat NN1 voor de derde keer vervelend kwam doen en tegen mij aanbotste was ik het zat. Ik wilde NN1 van mij wegduwen. Ik zag dat hij op moment met twee handen aan mijn heuptasje zat. Ik zag dat hij probeerde om de knop in te drukken zodat mijn tasje openging. […]
We zijn toen naar NN1 toegelopen en hebben hem gevraagd of hij haar (het hof begrijpt: van [naam] ) telefoon had gestolen. NN1 kwam toen opeens niet meer dronken op ons over. Ik weet daarom zeker dat hij maar deed alsof hij dronken was. NN2 kwam toen snel bij hem staan en samen zeiden ze dat ze niets gedaan hadden. Ik vroeg aan NN1 of ik in zijn zakken mocht voelen. […] Ik zag dat NNI uit zijn broekzak een mobiele telefoon pakte. Ik zag dat hij de telefoon achter zijn rug doorgaf aan NN2. Ik zag dat NN2 snel wegliep richting de trap om naar de toiletten te lopen. Ik liep direct, samen met [naam] (het hof begrijpt hier en hierna: [naam] ), achter NN2 aan.
Toen we boven aan de trap stonden praatten [naam] en ik over haar telefoon. De toiletjuffrouw zei dat ze NN2 een telefoon in de prullenbak had zien gooien. In diezelfde prullenbak vonden wij [naam] haar telefoon.”
Uit het proces-verbaal van aangifte van [naam] (p. 05-06) blijkt het volgende:
“ [getuige] (het hof begrijpt: [getuige] ) vertelde dat die jongen, hierna NN2 (het hof begrijpt: verdachte) genoemd, naar boven ging, richting de toiletten. Ik ben direct achter NN2 aangelopen. […]
Boven op de trap sprak ik hardop met [getuige] over NN2 en dat hij mijn telefoon gestolen zou hebben. Kennelijk werd ons gesprek opgevangen door de toilet juffrouw van de Surprise Bar. Ik hoorde haar het volgende: "Ik heb jullie verhaal gehoord. Ik heb die jongen iets in de prullenbak zien gooien". Ik zag dat de toilet juffrouw NN2 aanwees tijdens haar verhaal. Ik ben direct naar de prullenbak gelopen en trof daar mijn mobiele telefoon aan.”
De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte die vereist is voor medeplegen blijkt volgens het hof in het bijzonder uit:
- de verklaring van getuige [getuige] dat zij eerder die avond zag dat de verdachten samen waren en dat de verdachte snel bij de medeverdachte kwam staan toen zij en aangeefster [naam] de medeverdachte confronteerden met de diefstal en dat zij toen samen zeiden dat zij niets hadden gedaan, waarna zij zag dat de medeverdachte een mobiele telefoon uit zijn broekzak haalt en deze achter zijn rug doorgeeft aan de verdachte die daarmee snel wegliep.
Naar het oordeel van het hof kan op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, en met name de handelswijze van de verdachte op twee momenten en de snelheid van zijn handelen, worden vastgesteld dat de diefstal is gepleegd op basis van (al dan niet stilzwijgende) eerdere afspraken tussen de verdachte en de medeverdachte en dat zij beiden een rol van voldoende gewicht hebben vervuld. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Dat sprake zou zijn van een persoonsverwisseling acht het hof tegen de achtergrond van bovenstaande waarnemingen onvoldoende aannemelijk geworden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikelen 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering wordt niet door de verdediging betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen, zodat de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [naam]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A. van Verseveld, in tegenwoordigheid van N. Hannaart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juni 2017.