In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van valse rijbewijzen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 juni 2017 heeft het hof de zaak behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden had geëist.
De tenlastelegging betrof het opzettelijk voorhanden hebben van vervalste rijbewijzen van Portugal en Groot-Brittannië, die bestemd waren om als echt te worden gebruikt. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte wist dat de rijbewijzen vervalst waren. De verdachte had tijdens zijn verhoor verklaard dat hij zich na zijn aanhouding realiseerde dat het om vreemde documenten ging, maar dit werd niet gezien als een bekentenis van wetenschap van de vervalsing op het moment dat hij de documenten voorhanden had.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om te kunnen aantonen dat de verdachte op de hoogte was van de vervalsing.