ECLI:NL:GHAMS:2017:2346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
23-003023-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake cocaïne en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 10,45 gram cocaïne en het voorhanden hebben van een boksbeugel. De tenlastelegging was gewijzigd in hoger beroep, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het bezit van cocaïne en een wapen van categorie I. De verdediging voerde aan dat de verdachte onrechtmatig was aangehouden en dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden voldoende waren voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De verdachte had zich bewust moeten zijn van de aanwezigheid van de boksbeugel in zijn auto, wat werd ondersteund door de algemene ervaringsregel dat een autobezitter zich bewust is van wat zich in zijn voertuig bevindt. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en vernietigde het vonnis van de politierechter. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis, en een geldboete van € 225,00, te vervangen door vier dagen hechtenis. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid door het bezit van cocaïne.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003023-16
Datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-113923-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 10,45 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Alkmaar een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.

Gevoerde verweren

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de feiten en omstandigheden die tot de aanhouding van de verdachte hebben geleid op zichzelf geen redelijk vermoeden van schuld opleveren. De verdachte is derhalve onrechtmatig aangehouden en zijn auto is onrechtmatig doorzocht. Het hierbij aangetroffen bewijsmateriaal – de cocaïne en de boksbeugel – zijn derhalve op onrechtmatige wijze vergaard en daardoor is sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Op 26 januari 2016 is onderzoek gedaan naar de handel in verdovende middelen vanuit de woning aan de [adres] te Alkmaar. De verbalisanten zien meerdere personen de woning aan de [adres] bezoeken van wie ambtshalve bekend is dat zij harddrugsgebruikers zijn.
Op genoemde datum omstreeks 14:56 uur wordt bij de [adres] aangebeld door de verdachte. Gehoord wordt dat de verdachte in het appartementencomplex naar de tweede etage loopt en dat de voordeur van [adres] (het hof begrijpt: [adres] ) wordt geopend.
Omstreeks 15:04 uur wordt gehoord dat opnieuw de deurbel van [adres] overgaat, dat een bij de verbalisanten bekende harddrugsgebruiker voor de centrale toegangsdeur staat en dat ook deze naar boven loopt. Gehoord wordt dat de kennelijke bewoner van genoemd appartement de harddruggebruiker wegstuurt met de woorden: “Niet nu, ik bel je wel, ik ben in onderhandeling.”, of woorden van gelijke strekking. Gezien is dat de harddruggebruiker vervolgens het appartementencomplex verlaat.
Omstreeks 15:15 uur wordt gehoord en gezien dat de verdachte het appartementencomplex verlaat. Hij wordt korte tijd later (15.18 uur) in de Paternosterstraat aangehouden
Bij fouillering van de verdachte wordt vervolgens in totaal 10,45 gram cocaïne aangetroffen. In de auto van de verdachte wordt een boksbeugel aangetroffen.
De voormelde feiten voorafgaand aan de aanhouding, in onderlinge samenhang bezien, zijn voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, te weten een overtreding van de Opiumwet. Nu geen vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is begaan, wordt het verweer verworpen.

Overweging ten aanzien van de boksbeugel

Ten aanzien van het voorhanden hebben van de boksbeugel overweegt het hof als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen. Uit de plaats waar het wapen gevonden is – in het handschoenenkastje van de auto van de verdachte, direct zichtbaar bij het openen van het handschoenenkastje – moet worden afgeleid dat de verdachte een dergelijke bewustheid had. Het hof gaat daarbij uit van de algemene ervaringsregel dat de eigenaar van een auto zich bewust is van wat zich in zijn auto bevindt. Dit kan anders zijn indien deze bewustheid gemotiveerd wordt weersproken.
De verdachte heeft op vragen van de politie over de boksbeugel zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte slechts gesteld van de boksbeugel niets te weten. Het hof is, gelet hierop, van oordeel dat de verdachte onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan die bewustheid afwezig zou moeten worden geacht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 26 januari 2016 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad
(ongeveer)10,45 gram cocaïne.
2:
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Alkmaar een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis en voor het onder feit 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 225,00, te vervangen door vier dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 10,45 gram cocaïne en het voorhanden hebben van een boksbeugel. Het hof tilt zwaar aan deze feiten. Van cocaïne is immers in het algemeen bekend, dat zij de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar kunnen brengen, én verdachte heeft – door zijn handelen – dan ook de maatschappij bewust aan dit risico blootgesteld. Gelet op het feit dat zowel het voorhanden hebben van cocaïne als het voorhanden hebben van een boksbeugel een misdrijf betreft, kan worden volstaan met het opleggen van één straf. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
Mr. J.W.H.G. Loyson en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.