ECLI:NL:GHAMS:2017:2340

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
23-000349-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disproportioneel politiegeweld en niet-ontvankelijkheid in jeugdzaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in een jeugdzaak. De verdachte, geboren in 1998, was op 3 november 2014 in Amsterdam betrokken bij een incident waarbij hij een ambtenaar, hoofdagent van de Politie Eenheid Amsterdam, mishandelde en beledigde. De kinderrechter had eerder op 19 januari 2017 een vonnis gewezen, waartegen de verdachte hoger beroep aantekende. Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 mei 2017 werd door de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege disproportioneel politiegeweld en andere vormverzuimen. Het hof oordeelde dat het geweld dat door de opsporingsambtenaren was toegepast disproportioneel was en dat dit een onherstelbaar vormverzuim opleverde. Echter, het hof concludeerde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat er geen sprake was van doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. Het hof sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte de belediging van een ambtenaar bewezen. De verdachte werd niet strafbaar verklaard, gezien de omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000349-17
datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-007759-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten [hoofdagent] , hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [hoofdagent] met beide armen een of meerdere sla(a)g(en) op de borst te geven en/of die [hoofdagent] een (vuist)slag op het (linker)oor te geven;
2.
hij op of omstreeks 3 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambten(a)ar(en), te weten [hoofdagent] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar en/of [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten belast met controle op de Wet Personenvervoer ( [hoofdagent] ) en belast met surveillance ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ), in diens/hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile kankerlijer(s) en/of vuile kankerlijers zijn jullie en/of jullie kankermoer en/of rot op kankerlijer(s)", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 3 november 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende (politie)ambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of door zich in een andere richting te bewegen dan die waarin die ambtena(a)r(en) hem probeerden te brengen en/of door zijn armen voor zijn borst te brengen en te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aan de hand van zijn pleitnotities primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft ter onderbouwing – kort gezegd – aangevoerd dat er sprake is van een opeenstapeling van fouten die onherstelbare vormverzuimen opleveren in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Allereerst (a) omdat er in strijd met de geldende voorschriften tegen de minderjarige verdachte disproportioneel politiegeweld is gebruikt. Ten tweede (b) omdat de betrokken verbalisanten in strijd met hun verbaliseringsplicht en de waarheid in hun processen-verbaal niets hebben opgenomen over het tegen de verdachte gebruikte geweld. Ten derde (c) omdat sprake is van schending van de redelijke termijn.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden [1] .
Op 3 november 2014 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) bij het metrostation Jan van Galenstraat in Amsterdam gezien dat de verdachte achter een andere persoon aan liep en de poortjes passeerde zonder met een vervoersbewijs uit te checken. [verbalisant 1] heeft de verdachte staande gehouden ter zake van overtreding van artikel 70 van de Wet personenvervoer 2000 en heeft hem een verhoogd tarief aangezegd. Hierop heeft de verdachte geroepen “vuile kankerlijers”. Toen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat de verdachte met zijn armen wild om zich heen sloeg is de verdachte wederom staande gehouden, nu op grond van een overtreding van artikel 2.2 lid 1 van de APV Amsterdam door [verbalisant 1] en politieagent [hoofdagent] (hierna: [hoofdagent] ). De verdachte is vervolgens weggestuurd waarna hij weer begon te schelden. Daarop is de verdachte meegetrokken, tegen een muur geduwd en weggeduwd, geschopt en ook geslagen. Tijdens dit gebeuren heeft de verdachte een opsporingsambtenaar geslagen. Uiteindelijk is de verdachte aangehouden ter zake van mishandeling en zijn hem, al liggend op de grond, transportboeien aangelegd.
De verdachte [2] heeft verklaard dat hij heel boos was en heeft gescholden, omdat hij een boete kreeg. Hij heeft een aantal keer “kanker” en “kankerlijer” geroepen. Nadat hij de boete kreeg, is hij weggelopen en heeft nog een keer “kankerlijer” gezegd. Hij is toen bij zijn kraag gepakt en vervolgens bij zijn haren gepakt. Hij is aan zijn haren naar achteren getrokken en hard tegen de muur geduwd. Ook is hij tegen zijn been geschopt en meerdere keren geslagen.
Ook ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte zijn verklaring herhaald.
Op 20 juli 2016 is [hoofdagent] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Toen hem door de rechter-commissaris werd voorgehouden dat de verdachte heeft verklaard dat hij in zijn kraag is gepakt en aan zijn capuchon is getrokken en hij bij zijn haren is gepakt en getrokken en tegen de muur is geduwd, waarna hij is geslagen en geschopt, heeft verbalisant [hoofdagent] verklaard dat het klopt dat deze dingen zijn gebeurd.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a)
Het hof stelt voorop dat de door de verdachte geschetste en door [hoofdagent] bevestigde gang van zaken overeenkomt met de op de terechtzitting in hoger beroep bekeken beelden. Te zien is dat er meerdere malen geweld is toegepast jegens de verdachte nadat hij (zo begrijpt het hof) [verbalisant 1] heeft uitgescholden vanwege de boete die hij van hem had gekregen. Daarbij is van belang dat op de beelden niet waarneembaar is dat het geweld van de verdachte uitging.
Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het door de opsporingsambtenaren toegepaste geweld bij de aanhouding van de minderjarige verdachte in het licht waarin de verdenking is gerezen niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat sprake is geweest van disproportioneel geweld door de verbalisanten. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hoewel het vormverzuim als ernstig is aan te merken, kan niet worden gezegd dat sprake is geweest van doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte afbreuk doen aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het hof is dan ook van oordeel dat geen plaats is voor de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte.
Ad b)
Evenals de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat de opsporingsambtenaren niet volledig en inzichtelijk hebben geverbaliseerd in de processen-verbaal van bevindingen over het door hen toegepaste geweld. Het hof acht deze gang van zaken betreurenswaardig, temeer nu een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar immers bij uitstek de naar waarheid opgestelde kenbron is waarvan de procesdeelnemers bij de beoordeling van alle mogelijke relevante aspecten van een strafzaak moeten kunnen uitgaan. Dat komt ook tot uiting in de bijzondere bewijskracht van het proces-verbaal opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (artikel 344, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
Deze vaststelling rechtvaardigt echter niet de conclusie dat sprake is van een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. In casu is geen sprake van ernstige inbreuken op die beginselen waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de vergaande door de raadsman bepleite sanctie van niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie rechtvaardigen. Voorts, is het hof, anders dan de raadsman van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering nu het eventuele door hem geconstateerde verzuim niet onherstelbaar is. Daarbij betrekt het hof dat verbalisant [hoofdagent] bij de rechter-commissaris in bijzijn van de raadsman van de verdachte een verklaring heeft afgelegd, waarin hij heeft erkend dat het door de verdachte omschreven geweld – duwen, schoppen, slaan en aan de haren trekken – is toegepast. Daarnaast zijn de beelden, waarop het door de opsporingsambtenaren gebruikte geweld is te zien, ter terechtzitting in hoger beroep door het hof in aanwezigheid van de verdachte en diens raadsman bekeken, waarbij de verdediging in de gelegenheid is gesteld dienaangaande opmerkingen te maken.
Ad c)
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte op 3 november 2014 is aangehouden en verhoord als verdachte. Pas op 19 januari 2017 heeft de kinderrechter vonnis gewezen. Aangezien de zaak in eerste aanleg binnen een termijn van 16 maanden had moeten zijn behandeld, constateert het hof met de raadsman dat de redelijke termijn in eerste aanleg ruimschoots is overschreden. Daar staat tegenover dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep met voortvarendheid heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt dat de overschrijding van de redelijke termijn, ook wanneer deze – zoals in de onderhavige zaak – zeer aanzienlijk is en ook in jeugdzaken, volgens vaste rechtspraak in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging leidt (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 en HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2465). Vermindering van de op te leggen straf is de aangewezen sanctie. Het hof zal de termijnoverschrijding dan ook verdisconteren in de strafoplegging.
Al het bovenstaande in aanmerking nemende wordt het verweer van de raadsman zowel in al zijn onderdelen, als in zijn geheel verworpen.

Vrijspraken (feiten 1, 2 (partieel) en 3)

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aan de hand van zijn pleitnotities subsidiair vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de betrokken opsporingsambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening verkeerden, gezien het disproportionele geweld dat zij jegens de verdachte hebben toegepast.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof heeft eerder in dit arrest geoordeeld dat het door de verbalisanten toegepaste geweld tegen de minderjarige verdachte in het licht waarin de verdenking is gerezen als disproportioneel dient te worden aangemerkt. Zoals hiervoor is overwogen is daarbij betrokken dat jegens de verdachte, nadat hem een boete was aangezegd en hij [verbalisant 1] had beledigd, door ten minste drie verbalisanten disproportioneel geweld – bestaande uit vastgrijpen, grijpen aan de haren, slaan en schoppen – is uitgeoefend. Het jegens de verdachte gerichte geweld is aangevangen nadat de verdachte zich had verwijderd van de opsporingsambtenaren na het aangezegd krijgen van de boete en het beledigen van [verbalisant 1] . Dit brengt met zich mee dat de opsporingsambtenaren vanaf het moment van aanvangen van het geweld niet langer werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Met de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 (mishandeling verbalisant [hoofdagent] ) en 3 (wederspannigheid jegens betrokken opsporingsambtenaren) ten laste gelegde, nu de opsporingsambtenaren ten tijde van de strafbare gedragingen van verdachte niet in de rechtmatige oefening van hun bediening waren.
Onder 2 ten laste gelegde (partieel)
Het hof is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van belediging van verbalisant [hoofdagent] , omdat uit het proces-verbaal van aangifte van [hoofdagent] (dossierpagina 05) blijkt dat de verdachte hem pas beledigd heeft tijdens het aanbrengen van de transportboeien en [hoofdagent] – gelet op het vorenstaande – toen niet meer werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Voorts is het hof van oordeel dat, nu uit het proces-verbaal van bevindingen (doorgenummerde pagina’s 1 en 2) niet blijkt dat [verbalisant 2] heeft gesteld dat hij zich door de handelingen van de verdachte in zijn eer en goede naam aangetast voelde, hetgeen de aard van het delict met zich brengt, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van opsporingsambtenaar [verbalisant 2] .

Bewijsoverweging

Onder 2 ten laste gelegde (ten aanzien van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] )
Uit de eerdergenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte [verbalisant 1] heeft beledigd direct nadat hij een boete (verhoogd tarief) van hem had gekregen. Nu de belediging heeft plaatsgevonden na de eerste staandehouding en dus voorafgaand aan de uitoefening van het geweld door de opsporingsambtenaren, en gelet op de verklaring van de verdachte dat hij uit frustratie heeft gescholden, is het hof van oordeel dat op dat moment bij de verdachte geen sprake was van een emotionele ontlading die disculperend zou werken.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie.
Gelet op al het hiervoor overwogene behoeft hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd – onder meer met betrekking tot het beroep op noodweer – geen nadere bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 3 november 2014 te Amsterdam, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met surveillance, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "vuile kankerlijer".
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en/of maatregel

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde eveneens zal worden schuldig verklaard zonder oplegging van straf en/of maatregel.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een in functie zijnde medewerker Veiligheidsteam Openbaar Vervoer door hem uit te maken voor “vuile kankerlijer”. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen de opsporingsambtenaar gekwetst, maar ook blijk gegeven van minachting voor zijn functie, waardoor het openbaar gezag werd aangetast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van andersoortige feiten.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het over hem uitgebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 januari 2017. Daarnaast heeft het hof gelet op hetgeen door de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, in de persoon van [jeugdbescherming 1] , en door [jeugdbescherming 2] , in de persoon van [rapporteur] , ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
In verband met het tijdsverloop van de procedure in eerste aanleg en gelet op de psychische gevolgen die de verdachte door het gebeuren thans nog ondervindt, acht het hof het – evenals de rechtbank en de advocaat-generaal – raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [hoofdagent]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [hoofdagent]
Verklaart de benadeelde partij [hoofdagent] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen..
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. N.A. Schimmel en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 mei 2017.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Ontleend aan onder meer het proces-verbaal van relaas, opgemaakt op 10 november 2014 door de verbalisant [verbalisant 3] , het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en D. [verbalisant 2] (dossierpagina’s 01-02), de verklaring van [hoofdagent] afgelegd bij de rechter-commissaris op 20 juli 2016 en de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina’s 16 en 17).