ECLI:NL:GHAMS:2017:233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
23-003018-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in strafzaken met betrekking tot diefstal en bedreiging

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die in eerste aanleg door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging. De feiten vonden plaats in Zaandam en betroffen onder andere de diefstal van fietsen en bedreiging van een slachtoffer met de dood. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 juli 2014. Tijdens de zitting op 18 januari 2017 heeft het hof de gewijzigde tenlastelegging in behandeling genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen zijn verklaard. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlasteleggingen. De verdachte is strafbaar verklaard voor de bewezen verklaarde feiten, maar het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de reeds opgelegde ISD-maatregel. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van een benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 120,- voor materiële schade, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003018-14
datum uitspraak: 1 februari 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2014 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-096144-14 (zaak A) en 15-198275-13 (zaak B) en 15-081841-14 (zaak C) en 15-138424-14 (zaak D) , alsmede 15-706148-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1primair:
hij op of omstreeks 24 april 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets van het merk Batavus, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie Noord-Holland (unit Zaanstreek-Noord), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1subsidiair:
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, een fiets van het merk Batavus heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van wist danwel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Zaak B:
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te Zaandam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "I'll kill you" en/of "I kill you" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak C:
hij op of omstreeks 30 maart 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan mw. [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak D:
hij op of omstreeks 27 juni 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (vouw)fiets (van het merk Union), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de (rechtmatige) eigenaar/rechthebbende, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging – tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair, B, C en D ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1 primair:
hij op 24 april 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets van het merk Batavus, toebehorende aan de Politie Noord-Holland (unit Zaanstreek-Noord);
Zaak B:
hij op 14 mei 2013 te Zaandam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "I'll kill you" of "I kill you";
Zaak C:
hij op 30 maart 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets toebehorende aan mw. [slachtoffer 3] ;
Zaak D:
hij op 27 juni 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (vouw)fiets (van het merk Union), toebehorende aan de (rechtmatige) eigenaar/rechthebbende, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen in zaak A, B, C en D meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair en in zaak C bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak D bewezen verklaarde levert op:
diefstal in vereniging, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A primair, B, C en D bewezen verklaarde veroordeeld tot 36 dagen gevangenisstraf, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het zaak A primair, B, C en D ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 36 dagen gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
In verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt voorop dat het handelen van de verdachte, zoals bewezen verklaard, ergerlijke strafbare feiten oplevert.
Uit zich in het dossier bevindende reclasseringsrapporten, waaronder een rapport van GGZ Palier van 27 juni 2014, komt het volgende naar voren. De verdachte heeft een geschiedenis als zeer actieve veelpleger in de regio Zaanstreek Waterland. Er is sprake van afhankelijkheid van alcohol, cocaïne en cannabis. Ondanks langdurig contact met Brijder Verslavingszorg is het niet gelukt het gebruik van middelen te staken. Het door de Reclassering van belang geachte persoonlijkheidsonderzoek en diagnostiek is niet mogelijk gebleken.
Bij (onherroepelijk) vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 januari 2016 is aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaren. Ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2017 heeft reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] verklaard dat het ISD-traject met ups en downs gaat. De verdachte is goed benaderbaar maar blijft terugvallen in zijn drankgebruik. De Reclassering is tot nu toe tevreden met het behaalde resultaat en is bezig een begeleid woontraject voor de verdachte te realiseren.
Gelet op de aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel, hetgeen hierover is overwogen en in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, ziet het hof geen meerwaarde in het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf zoals gevorderd. Het hof bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd ten aanzien van het bewezen verklaarde.

Vorderingen benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben zich conform het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Op deze vorderingen is door de politierechter niet beslist.
[slachtoffer 3] (zaak C)
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 3] zich in eerste aanleg conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft gevoegd als benadeelde partij, doch dat daarop door de politierechter niet is beslist. Naar het oordeel van het hof is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, immers de gevorderde schadevergoeding is in eerste aanleg niet toegewezen en de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep gevoegd. Zij is dan ook ontvankelijk in haar vordering. (HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak C bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de geleden schade schatten op € 120,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[slachtoffer 1] (zaak B)
Op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is door de politierechter evenmin beslist, zodat ook deze vordering in eerste aanleg niet is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep echter
nietopnieuw gevoegd. Het hof zal de benadeelde partij hierom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de schade van de benadeelde partij zal worden vergoed via de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht hiertoe echter geen termen aanwezig. In het bijzonder neemt het hof hierbij in aanmerking dat de benadeelde partij bij brief van 24 november 2016 op de hoogte is gesteld van de behandeling van de zaak in hoger beroep en hierop geen actie heeft ondernomen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 17 september 2013 opgelegde voorwaardelijke 1 maand gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken, zoals hierboven overwogen, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijk voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A met parketnummer 15-096144-14 primair, zaak B met parketnummer 15-198275-13, zaak C met parketnummer 15-081841-14 en zaak D met parketnummer 15-138424-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A met parketnummer 15-096144-14 primair, zaak B met parketnummer 15-198275-13, zaak C met parketnummer 15-081841-14 en zaak D met parketnummer 15-138424-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in zaak A met parketnummer 15-096144-14 primair, zaak B met parketnummer 15-198275-13, zaak C met parketnummer 15-081841-14 en zaak D met parketnummer 15-138424-14 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak C met parketnummer 15-081841-14 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 120,00 (honderdtwintig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het in zaak C met parketnummer 15-081841-14 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 120,00 (honderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 6 april 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem van 17 september 2013, parketnummer 15-706148-13, voorwaardelijk opgelegde 1 maand gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. A.M. Ruige en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 februari 2017.
mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.