ECLI:NL:GHAMS:2017:2220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
23-001000-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in strafzaken met betrekking tot verkeersdelicten en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor meerdere verkeersdelicten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en het niet meewerken aan een bloedonderzoek. De tenlastelegging omvatte onder andere het gevaarlijk rijgedrag van de verdachte op 30 december 2015 te Hoofddorp, waar hij met hoge snelheid op de auto van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afreed. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk handelde met de intentie om te bedreigen. Wel werd bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het rijden met een te hoge snelheid en het wisselen van rijstrook, wat gevaar op de weg veroorzaakte. Het hof legde een taakstraf op van 100 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarvoor de schadevergoeding werd gevorderd. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001000-16
datum uitspraak: 14 juni 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-262383-15 en 15-004415-16, alsmede 15-013368-15 (TUL) en 15-222612-12 (TUL) tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-262383-15:
1:
hij op of omstreeks 30 december 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (met hoge snelheid) met een personenauto, (deels) rijdende op de linker rijstrook, op de auto van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , (welke zich op de linker rijstrook bevonden) afgereden, waarbij verdachte op minder dan 100 meter afstand, althans op (zeer) korte afstand, van die auto van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van rijstrook is gewisseld, waardoor voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een bedreigende situatie is ontstaan;
2:
hij op of omstreeks 30 december 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (auto met het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, Oude Schipholweg, met het door hem bestuurde voertuig, terwijl hij, verdachte, reed met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid, in elk geval met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en (vervolgens) eenmaal of meermalen zich verplaatste naar de linker rijstrook, waarbij hij vervolgens (telkens) afreed op een auto welke zich op dezelfde rijstrook als verdachte bevond, waarna verdachte vervolgens (telkens) op (zeer) korte afstand, van die auto van rijstrook is gewisseld, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Zaak met parketnummer 15-004415-16 (gevoegd):
hij op of omstreeks 30 december 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (een personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en zijn door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 1
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, nu opzet, dan wel voorwaardelijk opzet niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof weliswaar dat de verdachte gevaarlijk rijgedrag heeft getoond waarbij hij zonder enige noodzaak op de rijbaan van het tegemoetkomend verkeer terechtkwam. Hieruit kan echter op zichzelf niet worden afgeleid dat de verdachte daarbij opzettelijk op de auto met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft willen afrijden met het doel hen te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven dan wel zware mishandeling.
Voor zover door de advocaat-generaal is gesteld dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van de verdachte geldt het volgende. Voor de vaststelling dat de verdachte willens en wetens heeft gehandeld is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Uit de gedragingen van de verdachte kan niet worden afgeleid dat de verdachte door zijn handelwijze welbewust de aanmerkelijke kans op de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met enig misdrijf als bedoeld in de tenlastelegging heeft aanvaard. Ook overigens blijkt dit niet uit het dossier dan wel het verhandelde ter terechtzitting.
Het hof zal verdachte daarom van het onder 1 tenlastegelegde (parketnummer 15-262383-15) vrijspreken.
Zaak met parketnummer 15-004415-16
De raadsman heeft daarnaast vrijspraak bepleit voor het weigeren mee te werken aan het bloedonderzoek. Hij heeft hiertoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. Uit het dossier blijkt dat de hulpofficier van justitie, nadat een eerste poging om bloed af te nemen was mislukt, “nogmaals heeft gevraagd” aan de verdachte of hij mee wilde werken aan het bloedonderzoek. Dit is geen bevel in de zin van artikel 163 lid 5 Wegenverkeerwet.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewoordingen van artikel 163 lid 5 Wegenverkeerswet volgt dat een verdachte, bij het niet geven van zijn of haar toestemming tot het verrichten van bloedonderzoek, kan worden bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. In de onderhavige zaak blijkt onvoldoende duidelijk of hiervan sprake is geweest. Uit het dossier volgt enkel dat een vordering is gedaan maar niet is aangegeven welke bewoordingen daarbij zijn gebezigd. Mede omdat vervolgens sprake was van “het nogmaals vragen van toestemming” kan het hof niet vaststellen of het voor de verdachte duidelijk was dat hij verplicht was mee te werken. Daarom kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 163 lid 5 Wegenverkeerswet, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2015 te Hoofddorp, als bestuurder van een voertuig met het kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de Oude Schipholweg, met het door hem bestuurde voertuig, terwijl hij, verdachte, reed met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid, zich vervolgens heeft verplaatst naar de linker rijstrook, waarbij hij vervolgens afreed op een auto welke zich op dezelfde rijstrook als verdachte bevond, waarna verdachte vervolgens op zeer korte afstand, van die auto van rijstrook is gewisseld, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot:
ten aanzien van feit 1 (parketnummer 15-004415-16) en feit 1 (parketnummer 15-262383-15):
- een taakstraf voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar, met oplegging van bijzondere voorwaarden;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden;
ten aanzien van feit 2 (parketnummer 15-262383-15):
- een taakstraf voor de duur van 20 uur, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot:
ten aanzien van feit 1 (15-262383-15 en 15-004415-16):
- een taakstraf voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met oplegging van bijzondere voorwaarden;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met aftrek;
ten aanzien van feit 2 (15-262383-15):
- een werkstraf van 20 uur, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 30 december 2015 een auto bestuurd. Hij heeft, door zich niet te houden aan de maximum toegestane snelheid en zich te begeven op de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer terwijl zich daar een auto bevond en hij daardoor hard in de richting van die auto reed, de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Gezien de ernst van het feit ziet het hof aanleiding om met betrekking tot het bewezenverklaarde feit een taakstraf van langere duur, dan die welke is gevorderd door de advocaat-generaal op te leggen.
Het hof zal die straf echter gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm opleggen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte inmiddels in vrijwillig kader behandeld wordt voor zijn verslavingsproblematiek bij de forensische polikliniek van Palier en dat hij continuering van het toezicht van de reclassering wenselijk acht, bij voorkeur in een gedwongen kader.
Gezien de als positief te waarderen ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt acht het hof het passend om het toezicht van Palier – in de vorm van een bijzondere voorwaarde – voort te zetten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf als hieronder aangegeven passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder parketnummer 15-262383-15 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het gehele bedrag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Nu de verdachte is vrijgesproken ter zake van feit 1 kan de benadeelde partij in zoverre reeds daarom niet in de vordering niet worden ontvangen. Naar het oordeel van het hof levert de behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting op van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans om die reden niet in de vordering worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het de verdachte onder parketnummer 15-262383-15 ten laste gelegde. Deze bedraagt € 500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het gehele bedrag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Nu de verdachte is vrijgesproken ter zake van feit 1 kan de benadeelde partij in zoverre reeds daarom niet in de vordering niet worden ontvangen. Naar het oordeel van het hof levert de behandeling van de vordering voor het overige een onevenredige belasting op van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans om die reden niet in de vordering worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (15-013368-15)

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast in na te melden vorm.

Vordering tenuitvoerlegging (15-222612-12)

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, waarvan de proeftijd op 18 maart 2015 is verlengd met 1 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast in na te melden vorm.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 het onder 1 en in de zaak met parketnummer 15-004415-16 het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-262383-15 onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Palier (Zijlweg 148C) te Haarlem op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen bij de forensische kliniek van Palier, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor het problematisch alcoholgebruik en mogelijk cognitieve problematiek.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2015, parketnummer 15-013368-15, te weten van:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met dien verstande dat deze wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van
28 (acht en twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagengevangenisstraf.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2013, parketnummer 15-222612-12, te weten van:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met dien verstande dat deze wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van
28 (acht en twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagengevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. F.A. Hartsuiker en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van
mr. D.E.C. Velthuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2017.