ECLI:NL:GHAMS:2017:2218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
23-000699-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, naar aanleiding van een aantal dreigende WhatsApp-berichten die hij zou hebben gestuurd. De tenlastelegging betrof berichten waarin de verdachte dreigde met geweld en dood, gericht aan een persoon die hij in de berichten bij naam noemde.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er geen direct bewijs was dat de verdachte de berichten had verzonden. De verdachte ontkende de berichten te hebben gestuurd en voerde aan dat het onderzoek van de politie naar de herkomst van de berichten onvoldoende was. Het hof heeft vastgesteld dat er te veel twijfel bestond over de vraag of de verdachte daadwerkelijk de afzender van de berichten was, vooral omdat de aangeefster niet kon verklaren hoe zij in het bezit was gekomen van de berichten.

Het hof heeft geconcludeerd dat het bewijs niet wettig en overtuigend was en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is een belangrijke uitspraak in het kader van bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000699-16
datum uitspraak: 14 juni 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 februari 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-247849-15 en 15-250148-14 (TUL) tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Hoorn [adres] in een aantal opeenvolgende whatsapp-berichten indirect (via de telefoon van de moeder van verdachte) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met verkrachting en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [adres] dreigend de woorden toegevoegd :"Bel me niet meer mam. Laat me met rust. [adres] is de lul wanneer ik haar zie. Niemand van jullie hoeft nog te bemoeien. Zij gaat dood. Kom straks niet bellen Wrm heb je haar geslagen. Ik verkracht haar ook. Trek haar kleren buiten uit en laat haar zo de straat op. Haar moeder vandaag ga ik naar dr huis. Gooi vuur naar binnen toe. Ze gaan allemaal dood. En ik wil ook mam.e.pap niet bij eli zidra ik achter kom hebbe we allemaal een probleem Ben klaar iedereen. Earher gaat dood Kind gaat dood. Dan heb ik geen stress meer Wacht maar. Niet zeggen dat ik jullie niet heb gewaarschuwd Dood Dood Dooddod Dood dood, ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking van het verweer van de raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu rechtstreeks bewijs dat de verdachte de berichten heeft gestuurd, ontbreekt. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verdachte ontkent dat hij de berichten heeft gestuurd. Uit het dossier blijkt niet hoe aangeefster [adres] in het bezit is gekomen van de berichten. De politie heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de herkomst van de berichten en aanvullend onderzoek bevestigt ook niet dat de verdachte de gebruiker is geweest van telefoonnummer [telefoonnummer] .
Het oordeel van het hof
Uit de foto’s van het telefoontoestel (dossierpagina 8) kan niet worden afgeleid dat de aldaar getoonde berichten daadwerkelijk afkomstig zijn van nummer [telefoonnummer] . Onduidelijk is of het hier een foto betreft van het toestel van aangeefster, dan wel van het toestel van de vader of de moeder van verdachte, van wie de aangeefster stelt dat de moeder van de verdachte de berichten via WhatsApp heeft ontvangen en de vader van de verdachte deze berichten aan haar heeft doorgestuurd. Temeer nu de aangeefster enkel verklaart over aan haar doorgestuurde berichten / appjes en de verbalisant die de aangifte opneemt slechts verklaard de appjes te hebben gelezen en deze bij te voegen. Onder deze omstandigheden bestaat te veel twijfel over de vraag wie de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Op grond hiervan is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. F.M.D. Aardema en mr. A.M. Kengen in tegenwoordigheid van
mr. D.E.C. Velthuis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2017.