ECLI:NL:GHAMS:2017:1793
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek schadevergoeding gewezen verdachte op grond van artikel 89 Sv
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, ingediend op 21 december 2016. De verzoeker, geboren in 1990, vroeg een schadevergoeding van € 315,00 van de Staat, als compensatie voor de schade die hij zou hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak met parketnummer 23-005216-15. Het hof heeft de advocaat-generaal en de gemachtigde advocaat van de verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat het arrest in die strafzaak inmiddels onherroepelijk is geworden. De verzoeker was op 2 juni 2014 in verzekering gesteld en op 4 juni 2014 weer in vrijheid gesteld. Het hof heeft in zijn beoordeling de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in aanmerking genomen, waarin wordt benadrukt dat de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van een billijkheidsoordeel. Dit houdt in dat de rechter moet beoordelen of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de voorlopige hechtenis niet voor rekening van de gewezen verdachte komen, maar door de Staat worden gedragen.
Het hof heeft geconcludeerd dat de verzoeker door zijn vluchtgedrag heeft bijgedragen aan de voortduring van de verdenking tegen hem, wat heeft geleid tot zijn inverzekeringstelling. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geen gronden van billijkheid aanwezig geacht voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding. De beslissing van het hof was om het verzoek af te wijzen en de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoeker te bevelen.